(wies, waste, heeft gewassen),
1. door middel van water of een andere vloeistof, meestal met toevoeging van een wasmiddel (zeep enz.) reinigen: een kind wassen; zich wassen; zich de handen, het gezicht wassen; erts wassen, door water van aarddelen zuiveren; iemand het hoofd of de oren wassen, hem flink de les lezen; ik zal dat varken(tje) wel wassen, ik zal dat wel in orde brengen; zich schoon wassen, zich van schuld vrijpleiten;
2. met water (enz.) behandelen, spoelen: de melk wassen, met water verdunnen; zijn ogen met gekookt water wassen, betten;
3. (tekenkunst) een kleur met water allengs van het donkere tot het lichte doen overgaan.
