Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vuil

betekenis & definitie

I. bn. en bw. (-er, -st),

1. bedorven; onzuiver: vuile lucht inademen;
2. bezoedeld of onrein, morsig: er vuil uitzien; een vuile neus, die nodig gesnoten moet worden; ergens geen woorden aan vuil willen maken, er niet (verder) over redetwisten; niet helder; vuil wit; vuil geel;
3. niet schoon meer, reeds gebruikt: vuil linnengoed; (fig.) de vuile was uithangen, onaangename zaken over de eigen kring naar buiten brengen;
4. onaangenaam, lelijk: (zegsw.) daar zal hij een vuile pijp aan roken, dat zal hem lelijk opbreken; het zal vuil weergeven, er zal herrie komen; een vuile lucht, met geelgrauwe donderwolken;
5. spijtig, nijdig: iemand vuil aankijken;
6. nog niet gezuiverd enz.: het varken woog vuil 150 pond; (boekdrukkerij) een vuile proef, een ongecorrigeerde drukproef;
7. laag, gemeen, plat: vuile moppen; hij is vuil in zijn mond, slaat veel schunnige taal uit; een vuile zaak, oneerlijke zaak;
8. versterkend bij scheldwoorden: vuile deugniet, vuile dief;

II. zn. o.,

1. vuilnis: het vuil opvegen; (zegsw.) ergens vooroud vuil liggen, verschopt, veronachtzaamd liggen; (fig.) met gooien, iemand belasteren;
2. (zeevaart, mv.) vuile gronden, d.w.z. gevaarlijk om over te zeilen.