Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vrouwenemancipatie

betekenis & definitie

v., het streven van de vrouw naar gelijkberechtiging ten opzichte van de man op alle levensgebieden.

Uitgaande van de gelijkwaardigheid van man en vrouw acht de beweging voor vrouwenemancipatie een hogere ontwikkeling van de samenleving alleen mogelijk, indien beide geslachten zich gelijkelijk voor die ontwikkeling inzetten. De erkenning van de plaats van de vrouw in de sociale ontwikkeling werd lange tijd geremd door vele vooroordelen, en haar achterstelling duurde tot in de 19e eeuw. Wel waren er soms protesten van vrouwen tegen deze achteruitzetting, vooral in de 18e eeuw, toen revoluties in de VS en Frankrijk de traditionele maatschappelijke patronen hadden doorbroken (Christine de Pisan; Olympe de Gouges, Déclaration des droits de la femme, 1783; Mary Wollstonecraft, A vindication of the rights of women, 1792; Etta Palm). In de VS gaf het abolitionisme de stoot tot de emancipatie van de vrouw: in de beweging voor de afschaffing van de slavernij leerde de vrouw zich te organiseren. In 1848 werd de eerste Women Rights Convention gehouden (Susan B.Anthony e.a.). De daar opgestelde petities bewerkten dat hetzelfde jaar in de staat New York een wet tot stand kwam, die de gehuwde vrouw het recht op haar eigen inkomsten waarborgde.

Andere Amerikaanse staten volgden. De beweging, die later uitbreiding vond in de actie van de eerste Amerikaanse vrouwelijke arts E.Blackwell (ontstaan van vrouwentijdschriften), vond ook in Europa weerklank. Deze fase in de vrouwenbeweging kenmerkt zich enerzijds door strijd voor lotsverbetering van de proletariërsvrouw en haar gezin, anderzijds door de strijd voor openstelling van beroepen en onderwijsinstellingen voor de vrouw uit burgerlijke kringen. Tussen 1850 en 1930 ontstonden vele vrouwenorganisaties. Het eerst in Engeland, waar het chartisme gelijke rechten voor de vrouw eiste. De vrouwenbeweging ging hier, gestimuleerd door het boek van Elisabeth Browning, Aurora Leigh (1860), hand in hand met de sociale strijd.

Duitsland volgde met de oprichting in 1849 door Louise Otto-Peters van de Frauenzeitung. Pas in 1865 werd echter de Allgemeiner Deutsche Frauenverein gesticht. Deze groeide uit tot de Bund Deutscher Frauenvereine, die tot 1933 de centrale van de Duitse vrouwenbeweging bleef. Langzamerhand begon men de vrouw toegang tot de universiteit te verschaffen. Zwitserland en Frankrijk gingen voor. Andere landen volgden.

Politieke rechten bleven vooralsnog uit. De Amerikaanse staat Wyoming ging in 1869 eenzaam voorop in het verlenen van vrouwenkiesrecht. De meeste landen volgden pas na de Eerste Wereldoorlog: Duitsland in 1919, de VS in 1920, Groot-Brittannië in 1928 ( suffragette).

In Nederland propageerden na 1870 o.a. Jeltje de Bosch Kemper, Betsy Perk en Mina Kruseman de emancipatie van de vrouw. Een verzoek van Aletta Jacobs om toelating tot de medische studie aan de universiteit van Groningen werd in 1871 ingewilligd, waarmee de universitaire studie voor vrouwen was opengesteld. Overigens kreeg de vrouwenbeweging in Nederland pas eind 19e eeuw betekenis. In 1894 werd, op initiatief van Wilhelmina Drucker, de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht opgericht; in 1898 volgde het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. In 1917 werden de grondwettelijke beletselen voor de verlening van het vrouwenkiesrecht verwijderd; in 1918 werd het vrouwenkiesrecht een feit.

In België namen Zoë Gatti de Gamond en haar dochter Isabella het initiatief tot de vrouwenbeweging (stichting van de eerste kweekschool en eerste middelbare school voor meisjes, resp. in 1845 en 1864). In 1880—82 gingen de universiteiten te Brussel, Luik en Gent open voor vrouwen, te Leuven pas in 1920. Vrouwenorganisaties werden opgericht en de Cahiers Feministes (1895) ontstonden. Sedert 1922 werd de vrouw tot de advocatuur toegelaten, sinds de Tweede Wereldoorlog tot openbare functies. Actief kiesrecht voor gemeenteraadsverkiezingen kregen de Belg. vrouwen in 1919, voor het parlement pas in 1948; passief kiesrecht werd in 1921 toegekend.

In 1888 werd te Londen de International Council of Women opgericht. Deze bestaat uit de vrouwenraden in de diverse landen, die elk weer centrales vormen van algemene landelijke verenigingen met sociale, zedelijke of politieke doeleinden (de Ned. Vrouwenraad kwam in 1900 tot stand). De politieke verhoudingen in Europa veroorzaakten echter splitsingen in de vrouwenbeweging (sociaal-democratische, rooms-katholieke en protestantse groeperingen). Na de Eerste Wereldoorlog, toen de strijd om het vrouwenkiesrecht zijn einde naderde, kreeg de vrouwenemancipatie een ander karakter: er brak een tijd aan van arbeid op sociaal gebied in de ruimste zin en tevens tot bevordering van het internationale werk voor een nieuwe wereldorde. Met de gestadige ontwikkeling in de gelijkberechtiging op het politieke vlak nam de strijdbaarheid van de vrouwenbeweging af. In de jaren zestig werden echter steeds meer zaken duidelijk:

1. Ondanks de politieke gelijkwaardigheid nam de vrouw veel minder dan de man aan het politieke leven deel;
2. van de beroepsbevolking maakten de vrouwen slechts een derde uit;
3. het werk dat de vrouwen verrichtten, behoorde tot het laagstgewaardeerde en laagstbetaalde;
4. waar mannen en vrouwen hetzelfde werk deden, verdienden dikwijls de vrouwen minder;
5. in landen waar analfabetisme was, waren meer vrouwen dan mannen analfabeet;
6. vrouwen stonden in alle beroepen over het geheel genomen op lagere posten dan mannen. Het besef dat de vrouw bevrijd zou moeten worden, door de denken gedragspatronen van de samenleving te veranderen, brak zich baan in een periode van (in vele landen) grote economische groei en in een periode waarin allerlei groeperingen tegen de bestaande machtsverhoudingen in opstand kwamen. In de VS gaf B .Friedan met haar boek The feminine mystique (1965) de aanzet tot herleving van de emancipatie. De tweede feministische golf verbreidde zich over verscheidene landen en oefende grote invloed uit. Dit feminisme kan globaal worden onderscheiden in:
1. het feminisme dat zijn doel (gelijkberechtiging van man en vrouw) nastreeft binnen de maatschappij zoals die nu geworden is (reformistisch);
2. het feminisme dat het streven naar de bevrijding van de vrouw niet los ziet van het streven naar een socialistische maatschappij;
3. het feminisme dat zijn doel, de bevrijding van de vrouw, los van de mannenmaatschappij en dan ook los van de man wil bereiken en de opheffing van de als specifiek vrouwelijk en mannelijk beschouwde eigenschappen beoogt. In Nederland kreeg deze nieuwe vrouwenbeweging het eerst vorm in de actiegroep Man-Vrouw-Maatschappij, in 1968 opgericht. In 1970 ontstonden de linkse Dolle Mina’s (genoemd naar Wilhelmina Drucker), die de onderdrukking van de vrouw verbonden zagen met de maatschappijstructuur. In 1971 trok een deel van hen zich terug in praatgroepen, die in acties weinig heil zagen. Uit deze praatgroepen ontstonden radicaal-feministische groepen, die in 1975 in Amsterdam het eerste vrouwenhuis oprichtten. Vrouwenhuizen zijn ontmoetingscentra uitsluitend voor vrouwen, waar cursussen, discussies en informatieavonden worden gehouden en praaten therapiegroepen worden gevormd. De Ned. telefoondienst Vrouwen Bellen Vrouwen dateert van 1973, de Stichting Blijf van mijn Lijf (opvang van door hun mannen mishandelde vrouwen en hun kinderen) van 1974. Het Comité Wij Vrouwen Eisen ijvert voor regeling van de abortuskwestie. In 1974 werd de Adviescommissie Emancipatie opgericht. In 1975 aanvaardde de Tweede Kamer een wetsontwerp inhoudende gelijke beloning voor mannen en vrouwen.

Het jaar 1975 werd door de VN uitgeroepen tot het Jaar van de Vrouw, en in dat jaar werd er in Mexico een VN-conferentie gehouden, waarin een Wereldactieplan, waarin de emancipatiedoeleinden voor 1975—85 zijn uitgestippeld, werd aangenomen.

LITT. W.H.Posthumus-van der Goot (red.), Van moeder op dochter (1948; 3e dr. 1968); S.de Beauvoir, Le deuxième sexe (1949; Ned. vert. 4e dr. 1973); C.Zetkin, Zur Geschichte der proletarische Frauenbewegung Deutschlands (1958); D.Couvee en A.Boswijk, Vrouwen vooruit (1962); E.Flexner, Century of struggle: the woman’s rights movement in the United States (1966); D.R.Brown, Women in the Soviet Union (1968); E.Sullerot, Histoire et sociologie du travail féminin (1968; Ned. vert. 1969); H.M.In ’t Veld-Langeveld, Vrouw, beroep, maatschappij (1969); W.L.O.’Neill, Everyone was brave. The rise and fall of feminism in America (1969); K.Millett, Sexual politics (1969; Ned. vert. 1975); G.Greer, The female eunuch (1970); E.Dahlstrom, The changing roles of men and women (1971); J.Kool-Smit, Hé zus, ze houen ons eronder (1972); C.Safilios-Rothschild, Toward sociology of women (1972); A.C.Boeljans-Kleinjan en M.Beuckers-Vries, De werkende vrouw (1974); A.Oakley, Woman’s work. The housewife past and present (1976); A.Schwarzer, Der kleine Unterschied (1976; Ned. vert. Het kleine verschil en de grote gevolgen, 1977); R.J.Evans, The feminists. Women’s emancipation movements in Europe, America and Australasia 1840—1920 (1977); E.Reed, Sexism and Science (1978); E.Sullerdt, Le fait féminin (1978).