Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vrij

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st),

1. zonder belemmering: het vrije veld, die deur moet vrij blijven; vrij staan, op zichzelf; (wapenkunde) vrij kwartier, kwartier van een niet-gevierendeeld schild; vrij tekenen, niet naar een voorbeeld; vrije oefeningen, alle gymnastische bewegingen die zonder toestellen worden uitgevoerd; een vrij uitzicht hebben; aan iets de vrije loop laten; het niet tegen (trachten te) houden; de handen vrij hebben, kunnen doen wat men wil;
2. niet door de aanwezigheid van anderen gehinderd: je bent hier niet vrij; een bovenhuis met vrije doorgang, met aparte trap; vandaar een vrij bovenhuis; (sport) vrije schop, vrije slag, aan een partij toegekend wegens een overtreding van de tegenpartij, die zich daarbij niet mag verdedigen;
3. kunnen gaan en staan waar men wil: zo vrij als een vogeltje in de lucht; m.n. zonder banden, niet gevangen: iemand op vrije voeten stellen;
4. onafhankelijk van de macht van een ander: een vrij man; een vrij land, waar men, met ontzien van andermans rechten, kan doen en laten, m.n. kan zeggen, wat men wil; vrije keus: de vrije wil; dat staat u vrij, niets zal u hinderen; ik ben niet meer vrij, ik heb mij al verbonden; dat meisje is nog vrij, is nog niet verloofd;
5. niet behoevende te werken: vrij van dienst zijn, vrij hebben, geen dienst moeten verrichten, geen school hebben;
6. vrij van, niet aan onderhevig, door aangedaan enz.: nu is hij vrij van koorts, zonder koorts; hij leeft vrij van zorgen, onbezorgd; een huis vrij op naam, waarvoor de verkoper de overdrachtskosten betaalt;
7. waarover nog beschikt kan worden: die kamer is nog vrij;
8. niet beperkt door, vallend onder gezag, onder jurisdictie of een beschikkingsrecht van anderen; vrije jacht, voor een ieder geoorloofd; vrije beroepen, waarin men zijn eigen baas is, zoals dokter, advocaat; de vrije sector, het deel van het economisch leven en de reproducerende kunst dat buiten de overheidsbemoeiing, resp. buiten subsidiëring valt; niet belast door schuld, hypotheek enz.: vrij en onbelast huis, onbezwaard door hypotheek;
9. waarvoor niet betaald hoeft te worden: vrije toegang; vrij reizen;
10. niet door wet of regel bepaald; vrije verzen, die onderling metrisch verschillen of geen vast metrum hebben, vers libre; vrije liefde, huwelijksleven zonder burgerlijke of kerkelijke echtverbintenis; iets vertalen, zonder zich aan de letterlijke betekenis van het origineel te houden;
11. niet verplicht of beperkt; vrije inschrijving, waarbij geen voorkeursrecht wordt uitgeoefend; levering vrij langs boord, waarbij de goederen door de verkoper tot het zeeschip gebracht, maar niet ingeladen worden: vrij van boord, kosten overlading voor rekening van de verkoper, fos;
12. vrijmoedig: vrij met iemand omgaan, zonder plichtplegingen; mag ik zo vrij zijn? staat u mij toe? ik zal zo vrij zijn het niet te doen, ik ben niet van plan het te doen; een al te gvrij ebruik van iets maken, de maat uit het oog verliezen;
13. tamelijk, nogal: dit artikel is vrij lang; de zaal was vrij goed bezet.