(voelde, heeft gevoeld),
1. door middel van de tastzin gewaarworden: ergens pijn voelen; dat voel ik!, dat doet pijn; ik voel de kachel al, nl. de warmte die hij verspreidt; (zegsw.) wie niet horen wil, moet voelen, de ongehoorzame moet gestraft worden; (van een zwangere vrouw) zij voelt al leven, bemerkt dat de vrucht beweegt; zijn benen (enz.) voelen, daarin grote vermoeidheid bespeuren; (zegsw.) ik voelde geen grond meer, ik had nergens houvast meer; zich doen voelen, een bepaalde uitwerking hebben: de invloed van de oorlog deed zich weldra voelen;
2. zich voelen, een gewaarwording bij zich ontdekken: zich ergens thuis voelen; hij voelt zich, heeft een hoge dunk van zichzelf;
3. door betasten waarnemen: laat ik je hand eens voelen;
4. bemerken: hij schijnt die belediging niet te voelen; iemand iets laten voelen, laten merken;
5. voor iets voelen, er belangstelling voor of zin in hebben.
