(voedde, heeft gevoed),
1. voedsel geven aan; die vogels voeden zich met insekten, leven ervan;
2. (m.n.) zogen;
3. voorzien van wat voor een bepaalde werking nodig is: water toevoeren, elektrische stroom toevoeren, informatie toevoeren;
4. voedsel geven aan: haat -.
5. waarde, kracht hebben als voedsel: rijst voedt meer dan aardappels.