[Lat.], bn.,
1. tot het leven als zodanig behorend; voor het leven kenmerkend: vitale gewaarwordingen; (fysiologie) vitale capaciteit, totale hoeveelheid lucht die de long na diepste uitademing en diepste inademing kan bevatten;
2. levenskrachtig: hij is nog vitaal voor zijn leeftijd, getuigend van die kracht;
3. van wezenlijk belang voor het leven: vitale delen; ook met betrekking tot machines enz.; (fig.) een vitale kwestie, een levenskwestie;
4. in levende toestand: vitale kleuring van cellen.