(vertrouwde, heeft vertrouwd),
1. staat maken op, rekenen op: ik vertrouw dat het in orde komt;
2. betrouwbaar achten: hij is niet te vertrouwen, men weet niet wat men aan hem heeft; iets niet vertrouwen, er enig onraad achter speuren;
3. zich (op iets of iemand) verlaten: op zijn geluk vertrouwen.