(verplaatste, heeft verplaatst),
1. een andere plaats geven; elders vestigen: een winkel verplaatsen ; verplaatste personen, ontheemden; dat is de moeilijkheid maar verplaatsen, ze op één punt opheffen terwijl ze elders weer opduikt;
2. zich verplaatsen, van plaats veranderen, zich voortbewegen; zich in iemands toestand verplaatsen, zich daarin indenken;
3. door zijn volume of zijn beweging wegdrukken: de schroef verplaatst de lucht.