o. (verliezen),
1. het verliezen of verloren-worden: het verlies van een partij (bij schaken enz.); het kwijtraken, niet meer beschikken over: het verlies van het gehoor;
2. wat verloren gaat: verliezen door lekkage; met grote verliezen teruggeslagen worden, nl. doden en gewonden;
3. nadeel, schade: met verkopen, tegen minder geld dan ingekocht is; niet tegen (zijn) verlies kunnen,
bij het verliezen erg prikkelbaar worden.
In een onderneming betekent verlies het nadelig verschil tussen de op een bepaalde periode betrekking hebbende bruto-opbrengsten en lasten van een bedrijf of bedrijfsonderdeel, resultatenrekening.