Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Veld

betekenis & definitie

o. (-en),

1. open land buiten de steden en dorpen: in het open veld wandelen; (mv. als coll.) in geen velden of wegen was er iemand te zien, heinde noch ver;
2. het koren, de bouw staat te velde, nog op de akker; ook als plaats van onderzoek of controle: waarnemingen in het veld;
3. slagveld: op het veld van eer vallen, sneuvelen; tegen iets te velde trekken, bestrijden; het ruimen, zich (na een nederlaag) terugtrekken; uit het veld slaan, op de vlucht drijven, (fig.) van zijn stuk brengen, paf doen staan; veld winnen, vorderen; ook fig.; iemand het veld alleen laten, hem zijn positie overlaten, niet langer bestrijden;
4. sportveld, m.n. voor voetbal: een speler uit het veld sturen;
5. begrensd vlak: de velden van een dam-, schaakbord; (heraldiek) vlak van een schildoppervlak waarop de figuren of stukken worden afgebeeld: een rode leeuw op een veld van goud;
6. (orgel) groep van pijpen die het vlak tussen twee torens vullen of die bezijden een toren staan; ruimte tussen elk paar stijlen van een molen;
7. (natuurkunde) ruimte waarbinnen een kracht of een stelsel van krachten werkt of kan werken, of de werking van die kracht waarneembaar is; magnetisch veld; elektrisch veld;
8. ruimte die men overzien kan: gezichtsveld; het veld van een kijker;
9. gebied voor geesteswerkzaamheid: een ruim veld van studie;
10. de gezamenlijke deelnemers aan een sportprestatie.