o. (-sen), een door selectie en kruising verkregen ras van varkens.
De varkensrassen in Nederland, nl. het Nederlands landvarken en de Groot Yorkshire, stammen af van de wilde varkens Sus scrofa scrofa en Sus scrofa vittatus. Uit de kruising van beide wildvormen in Engeland ontstond eerst de Klein Yorkshire, dat teruggekruist met het Europese landvarken, de Groot Yorkshire deed ontstaan. Dit ras is in zuivere teelt en gekruist met andere rassen van groot belang geweest voor de ontwikkeling van de Europese varkensfokkerij. Uit de kruising van de Groot Yorkshire met de Klein Yorkshire ontstond de Midden Yorkshire. De bekendste Europese rassen zijn het Deens, Zweeds, Ned. en Belg.landvarken, gekenmerkt door een witte kleur en grote hangende oren, de Berkshire in Engeland, zwart met witte onderbenen en staande oren, en de piétrain, een Belg. zwartbont varken, meestal ook met staande oren. De piétrain, die sinds het begin van de jaren vijftig ook in Nederland voorkomt, munt uit door de bijzondere bevleesdheid van schouder, rug, lendenen en dijen en het ontbreken van een dikke speklaag. Omdat spek steeds minder gewild wordt, is de varkensfokkerij gericht op het produceren van varkens met veel vlees en weinig spek, die snel groeien, hun voer economisch omzetten, vruchtbaar en sterk zijn. varkens.
Sommige varkensrassen (b.v. de Chester White en de Duroc Jersey) waren vroeger belangrijker dan tegenwoordig. De moderne kruisingen bleken een te grote concurrent te zijn. De oude rassen leveren soms nog wel bijdrage aan kruisingen. Varkensrassen die geen bijdrage leveren aan de vleesproduktie, maar in de recreatieve sector een rol spelen, zijn b.v. het Vietnamese hangbuikzwijn en dwergvarkens die niet tot een bepaald ras behoeven te behoren. Meer dan de helft van de wereldvarkensstapel komt voor in de ontwikkelingslanden (Zuiden Midden-Amerika, Afrika en Azië). Opmerkelijk is dat de moderne West-Europese varkensrassen ontwikkeld zijn met behulp van varkens uit Zuidoost-Azië, terwijl thans in omgekeerde richting vele varkensrassen in de tropen verbeterd worden met behulp van West-Europese en Amerikaanse rassen.
In Latijns-Amerika en Afrika komen geen oorspronkelijke varkensrassen voor. Het wijdverbreide criollo-varken stamt af van de vroeger uit Spanje en Portugal ingevoerde varkens. Azië heeft wel zijn eigen autochtone rassen, die uiteenvallen in twee groepen: een lang, hoogbenig vleestype met een lange, rechte kop, hangende oren en een rechte rug (b.v. het Noord-Chinese type) en een kort, breed spektype met korte ingedeukte kop, staande oren, ingedeukte rug en hangbuik (b.v. het Zuid-Chinese type). Beide type komen voor in de meeste landen van Oosten Zuid-Azië.
LITT. J.Grashuis, Het varken (2 dln. 1967—68).