Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Uur

betekenis & definitie

o. (uren),

1. tijdmaat, 24e deel van een etmaal, 60 min, 3600 seconden (symbool h): het duurde drie uur of uren; een half uur, 30 min; in minder bepaalde zin: een van geluk, een (korte) tijd waarin men gelukkig is; (mv.) soms met herhaling, om een zeer lang ononderbroken tijdsverloop aan te geven: uren en uren zat hij voor zijn bureau; het laatste uur, het stervensuur; als tijd en maat voor arbeid: wij werken acht per dag;
2. tijdmaat van andere lengte, m.n. lesuur: wat hebben jullie het tweede uur? borrel—, schemer-;
3. tijdstip: het is drie uur; op het hele, het halve -, telkens als de klok een vol, resp. een half uur aanwijst; elk half om het halve uur gaat er een trein, telkens 30 min na de vorige; als punt op een wijzerplaat: de kleine wijzer staat, op zes uur; (zegsw.) te elfder ure, op het laatste ogenblik, bijna te laat; van tijd noch weten, niet weten hoe laat het is; van tot uur, met de tijd steeds voortgaand in ontwikkeling; de kleine uurtjes, de uren na middernacht.