Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Uitkomen

betekenis & definitie

(kwam uit, is uitgekomen),

1. naar buiten, te voorschijn komen: ik zag hem het station uitkomen;
2. toegang geven tot: deze kamer komt op de straat uit;
3. uitspruiten, uitbotten: de bladeren komen uit;
4. uit het ei komen: een pas uitgekomen kuikentje; er zijn 10 eieren uitgekomen, uitgebroed;
5. getrokken worden: mijn nummer is uitgekomen;
6. optreden, spelen, m.n. bij sport: A. komt uit tegen B.; beginnen bij een spel: wie moet uitkomen ?;
7. ontdekt, bekend worden: de moord zal uitkomen ;
8. openlijk voor iets -, het bekennen;
9. het licht zien, verschijnen;
10. tot slot of resultaat hebben: het kwam volgens zijn woorden uit, het eindigde, zoals hij voorspeld had;
11. akkoord blijken te zijn, het juiste of gewenste slot vertonen: dat komt uit, dat is zo; die deling komt uit, geeft nul als rest;
12. genoeg hebben: met die voorraad zal ik wel uitkomen; met het huishoudgeld uitkomen, niet te kort komen;
13. treffen, beschikt zijn: dat komt net goed uit, komt voor ons zeer gelegen;
14. duidelijk zichtbaar zijn: tegen de lichte achtergrond komen de figuren goed uit; tot uitdrukking komen; de belichting doet de kleuren niet voldoende uitkomen; doen blijken: je moet goed laten uitkomen dat hij begonnen is.