Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Ui

betekenis & definitie

m. (-en),

1. (ook: ajuin), Allium cepa, lelieachtig, sterk riekend bolgewas, uit de familie Amaryllidaceae;
2. de als spijs genuttigde bol van de genoemde plant: een baal uien; zo gek als een ui, volkomen zot;
3. grap, kwinkslag.

De ui is een tweejarig gewas dat in het eerste jaar een bol vormt, waarvoor het op grote schaal wordt geteeld. In het tweede jaar ontstaat een bloemstengel waarvan later zaad kan worden gewonnen. Alleen voor zaadwinning vindt tweejarige teelt plaats. De teelt van uien geschiedt bij voorkeur op kleigronden. Men onderscheidt zaaiui, plantui, zilverui en sjalot. De ui is een zeer oud cultuurgewas, dat reeds vóór 3000 v.C. in het Nabije Oosten voorkwam als specerij of groente.

Uien kunnen heel goed in bewaarplaatsen en koelhuizen bewaard worden. De verwerkingsindustrie neemt vooral zilveruitjes af. De landen met de uitgebreidste uiencultuur zijn Egypte, Spanje, Polen, de VS en Japan. Landen die veel uien exporteren zijn Egypte, Spanje, Polen en Nederland. De teelt en het sorteren en verpakken van de uien in de pakstations is sterk gemechaniseerd. Dit heeft geleid tot een grootschalige gemechaniseerde produktie op de overwegend grotere akkerbouwbedrijven in de Noordoosten Flevopolder en op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden en op de vollegrondstuinbouwbedrijven in Noord-Holland.

De uien worden in balen verpakt; een deel in kleinverpakking. In 1978 werden ruim 16000 ha uien geteeld. De handelsproduktie bedroeg in 1977 453 000 t. Ruim 85 % van de produktie is bestemd voor export naar de BRD, Frankrijk, Groot-Brittannië en Afrika. Het grootste deel van de uien is bestemd voor verse comsumptie. Zilveruien (1000 ha) worden verwerkt tot tafelzuren.

In België nam de uienteelt in 1978 een areaal in van 407 ha, vooral in de Zandleemstreek (151 ha) en in de Polders (134 ha). De produktie bedroeg 27 000 t gele uien en 5000 t inmaakuitjes.