Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Typografie

betekenis & definitie

[Gr.], v.,

1. boekdrukkunst;
2. het esthetisch-technische ontwerpen van zetwerk.

Typografen hebben als taak naar een tekst (manuscript, kopij) een drukvorm samen te stellen die het mogelijk maakt die tekst te vermenigvuldigen. Of dit als boek, brochure, pamflet, advertentie e.d. gebeurt, hangt af van de aard van de tekst. Aan het maken van de drukvorm is onlosmakelijk de vraag verbonden hoe het zetwerk uitgevoerd moet worden, b.v. met welk lettertype, corps (lettergrootte) en welke zetbreedte. Van b.v. een boek komt daar nog bij dat o.a. belangrijke woorden in de tekst en bepaalde tekstgedeelten, als hoofdstuktitels, koppen en noten een bijzondere behandeling behoeven. Van invloed zijn verder het drukprocédé en het te gebruiken papier. Dat laatste bepaalt b.v. het raster dat bruikbaar is voor afbeeldingen. Bij alle drukwerk is het noodzakelijk te overwegen hoe een zo groot mogelijke toegankelijkheid (leesbaarheid) bereikt kan worden.

Niet alle hiervoor genoemde werkzaamheden worden door één persoon uitgevoerd. De typografische ontwerper stelt de opmaak (lay-out) vast en legt deze vast in b.v. omschrijvingen (zetinstructie) en schetsen (van bladspiegel). Zonodig wordt het manuscript voorbewerkt: b.v. wordt door bepaalde onderstrepingen aangegeven wat een kopje is, wat cursief moet. Dit geheel wordt doorgegeven aan de zetterij. Hier wordt de tekst door de vakmanzetter gezet (eventueel nadat het manuscript nogmaals bewerkt is: voorzien van zettechnische gegevens).

De relatie ontwerper-zetter (vergelijkbaar met die van architect tot aannemer is historisch echter de laatste ontwikkelingsfase (eind 19e eeuw). Aanvankelijk waren zetter en ontwerper verenigd in één persoon. In de loop der eeuwen was een natuurlijk gevoel voor juiste letterkeuze en opmaak ontstaan, die tot vaak fraaie resultaten leidden. Dit traditionele evenwicht werd echter verstoord door een stroom van nieuwe vindingen in de loop van de 19e eeuw. Het peil van het drukwerk zakte in het derde kwart van de 19e eeuw sterk. Een reactie hierop ontstond in de eerste plaats in Engeland.

W.Morris, die een gunstige invloed op de Victoriaanse smaak uitoefende, richtte in 1891 de eerste privépers, de Kelmscott Press op. Hoewel hij werken uit het begin van de boekdrukkunst als voorbeeld nam, heeft zijn werk velen de ogen geopend en al spoedig werd in alle Europese landen aan vernieuwing gewerkt. Ook ging er belangrijke invloed uit van enkele letterontwerpers, uitgevers en scholen, b.v. de tijdschriften Die Jugend, dat door het eigen illustratief karakter tot de jugendstil leidde, en Die Insel (later Insel-Verlag). Typografen als Lechter, Behrens, Eckmann, Ehmcke, gaven een eigen gezicht aan de Duitse typografie van die tijd. In Nederland deden dat S.H.de Roos en J.van Krimpen.

Intussen was het machinale zetten dermate verbeterd dat hiermee ook goed resultaat verkregen kon worden. Twee machinale zetwijzen (begin 19e eeuw in de VS ontwikkeld) hadden niet alleen het voordeel dat veel sneller gezet kon worden, maar ook dat het produkt gaver werd. De Linotype levert nl. nieuw gegoten losse regels, de Monotype losse letters.

De nieuwe technieken, ook beïnvloed door het opkomen van de reclame, maakten een nieuwe typografische vormgeving noodzakelijk. Van alles overheersende invloed hierop was de oprichting van De Stijlgroep in 1917 (T.van Doesburg). De moderne elementaire typografie van het Bauhaus (1919, Duitsland) was slechts decoratief, en ongetwijfeld de zwakste kant van het Bauhauswerk. Deze wat negatieve invloed leidde in Nederland tot de Wendingen-typografie (naar het tijdschrift). Werkelijk elementaire typografie werd ontwikkeld door Jan Tschichold (Duitsland, 1902), zijn invloed was (en is) groot door zijn vele voortreffelijke publikaties. In Engeland waren het E.Gill, S.Morison en O.Simon, die tegen de achtergrond van traditie en experiment tot heel belangrijke uitspraken kwamen. In Frankrijk onderging het boek een belangrijke impuls door uitgevers als Vollard en Floury, die bekende schilders als Picasso, Bonnard en Chagall als medewerkers hadden.

De ‘moderne’, eerst decoratieve (asymmetrische) typografie nam omstreeks de jaren dertig een puur organiserende richting. Ook de klassieke (symmetrische) typografie kreeg een op helderheid toegespitste vorm. Na de Tweede Wereldoorlog werden beide stromingen door Tschichold in een klassieke vorm verwerkt. Toch hebben beide werkwijzen hun eigen terrein, verband houdend met de aard van de opdracht. De organiserende typografie, met als ‘stijlmakende’ voorganger Paul Renner (18781956), werd in Zwitserland tot een voorbeeld van doelmatige typografie. Zijn schreefloos lettertype Futura (1926) luidde een vernieuwd ‘schreefloos tijdperk’ in, passend bij een onpersoonlijke, objectieve vormgeving zoals de Zwitserse.

Onzichtbare typografie is meer van toepassing op het stramien van de symmetrische, klassieke vorm. Hier is een maximum aan toegankelijkheid, bij een minimum aan ‘typografische voordracht’. Onder invloed van het dadaïsme vervreemdde de letter, waardoor deze een geheel andere communicatiegedachte kreeg. De Nederlander H.N.Werkman gebruikte typografisch materiaal op soortgelijke wijze. De catalogi en affiches van W.J.H.B.Sandberg hebben het heldere van de functionele typografie zonder de dogmatische instelling. Aldert Witte, leerling van Nypels, heeft zijn werkterrein meer verlegd naar het gebruiksboek zoals het schoolboek.

De hier toegepaste instructieve typografie wordt ook aangetroffen in catalogi, handboeken e.d. Het Bauhaus plaatste de fotografie sterk in de belangstelling, waardoor de foto als illustratiemiddel niet meer is weg te denken. Vooral Paul Schuitema en Piet Zwart toonden zich wegbereiders. Enkele naoorlogse Ned. grafische vormgevers zijn Anton Beeke, Bernard. C.van Bercum, Karel Beunis, Wim Crouwei, Jaap Drupsteen, Dick Elffers, S.L.Hartz, Susanne Heynemann, Mart Kempers, R.Kuypers, Theo Kurpershoek, Ary Langbroek, Kurt Lob, Wim Mol, Helmuth Salden, Frits Stoepman, Harry N.Sierman, Jurriaan Schrofer, Swip Stolk, Otto Treumann, Alexander Verberne, Jan Vermeulen, Han de Vries, Aldert Witte, Joost van de Woestijne.

LITT. S.Morison, First principles of typography (1931); P.Renner, Die Kunst der Typographie (1939); O.Simon, Introduction to typography (herdr. 1954); J.Tschichold, De proporties van het boek (1955).