(liet toe, heeft toegelaten),
1. toegang geven, binnenlaten: iemand in huis toelaten; een leerling op een school -; toegelaten worden, slagen: geëxamineerd 16 kandidaten, toegelaten 12;
2. goedvinden, toestaan, er zich niet tegen verzetten: oogluikend toelaten, door de vingers zien.