bn. en bw.,
1. niet blijvend: een tijdelijke verblijfplaats; een tijdelijke betrekking;
2. voor enige tijd: tijdelijk ergens wonen;
3. aards, vergankelijk; het tijdelijke met het eeuwige verwisselen, sterven;
4. wereldlijk: het tijdelijk gezag, in tegenst. met het gezag van de Kerk.