Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tijd

betekenis & definitie

m. (-en),

1. de voortgang en opvolging van heden naar toekomst, als een zelfstandige en ononderbroken eenheid beschouwd : na verloop van tijd, op den duur; in de loop des tijds,

op den duur, langzamerhand; de tijd zal het leren, na verloop van tijd zal men zekerheid krijgen; als hij maar tijd van leven heeft, a. als hij lang genoeg daarvoor leeft; b. als hij geduld heeft; bij tijd en wijle, als het schikt;

2. schema van verdeling en benoeming van de voortgang van het gebeuren in de kosmos als universele maatstaf: de ware tijd, het door de stand van de zon aangewezen punt in de voortgang

van het etmaal; de middelbare tijd, berekend naar het gemiddelde van de zonnedagen; hebt u de tijd? kunt u me zeggen hoe laat het is?;

3. tijdstip: de tijd van aankomst; ten tijde van; te allen tijde; terzelfder tijd; te zijner tijd, op een gelegen tijdstip; van tijd tot tijd, nu en dan; (abs.) het is tijd, nl. om te beginnen, op te houden of uit te scheiden; het wordt mijn tijd, nl. om te vertrekken; er is een tijd van komen en een tijd van gaan, niets is bestendig, ook de mens niet; iemands tijd, het hem bestemde ogenblik, m.n. van sterven; bij de tijd zijn, paraat, bijdehand, pienter; ook van zaken; op tijd, vroeg genoeg, niet te laat; over tijd, later dan behoorde, te laat;
4. duur, tijdsduur: na hoeveel tijd begint het opnieuw?; in de tijd van een jaar, binnen het verloop van een jaar; voor korte tijd, niet lang geleden; sedert onheuglijke tijden, waarvan men zich het begin niet herinnert; in tijden, lang; een korte duur: het bleef nog een tijdje stil; de hele tijd, voortdurend: hij praat de hele tijd over zichzelf; het zal mijn tijd wel duren; alles heeft zijn tijd, alles duurt een bepaalde tijd; termijn: na afloop van de tijd; zijn tijd uitzitten, nl. in de gevangenis; (sport) opgenomen tijdsverloop waarin een afstand is afgelegd: de tijd van 11,5 s was teleurstellend;
5. tijdperk; niet meer van deze tijd, geheel verouderd, thans misplaatst; (zegsw.) komen die tijden, komen die plagen, wie dan leeft, die dan zorgt; komt tijd, komt raad, als het die tijd is, dan zal men wel raad weten; geen zorgen voor de tijd, voordat het nodig is; andere tijden, andere zeden, iedere tijd heeft zijn eigenaardige zeden en gewoonten; uit de tijd, niet meer gebruikelijk, verouderd; de Franse, de Spaanse tijd, de tijd van overheersing door die volkeren; met zijn tijd meegaan, met de heersende denkwijze, de mode; de tijd van zijn bloei: dat was vóór mijn tijd; zijn tijd gehad hebben, het beste deel van zijn leven; (ook van zaken) die jas heeft zijn tijd gehad; bij tijden breekt de zon door de wolken;
6. seizoen; periode: in de tijd van de oogst, wanneer men de oogst binnenhaalt;
7. beschikbare gelegenheid: hoeveel tijd heb je daarvoor nodig?; tijd is geld, wie de tijd goed besteedt, kan geld verdienen; zich de tijd geven, gunnen, iets op zijn gemak doen; je hebt de tijd, je behoeft je niet te haasten;
8. (grammatica) elk van de vormenreeksen van een ww. die de werking als volt. of onvolt. in heden, verleden of toekomst plaatsen: de tegenwoordige, de verleden, de toekomende tijd.

FILOSOFIE

De filosofische opvattingen over tijd kunnen in drie groepen verdeeld worden:

1. de idealistische opvatting, volgens welke de tijd slechts een produkt is van het menselijk verstand, waarmee niets buiten het bewustzijn correspondeert. Het verstrijken van de tijd is slechts schijn, en de ware werkelijkheid is eeuwig en onveranderlijk. Deze opvatting is scherp in strijd met de ervaring, die leert dat alles voortdurend in verandering en beweging is.
2. Volgens de realistische opvatting is de tijd een zelfstandig voortstromend medium, waarin de gebeurtenissen een plaats hebben. Omdat de tijd onafhankelijk is van wat er in gebeurt, spreekt men van absolute tijd. Een groot bezwaar van deze opvatting is dat die veronderstelde tijdstroom in het geheel niet waarneembaar is; men moet hem afleiden uit de plaatsvindende gebeurtenissen.
3. De relationele opvatting stelt daarom dat de tijd niet meer is dan een relatie tussen de gebeurtenissen, een abstractie en generalisatie van de primitieve relatie van voor-en-na.

Vanuit de realistische opvatting dat de tijd stroomt, stamt het idee dat de tijd een richting heeft, die best eens veranderlijk zou kunnen zijn en dus b.v. zou kunnen omkeren. In de relationele opvatting doen deze problemen zich niet voor, doordat aan een stroom van gebeurtenissen geen richting toegekend kan worden. Verder past de relativistische stelling dat de snelheid waarmee de tijd ‘stroomt’ afhankelijk is van de bewegingstoestand van de waarnemer, veel beter in de relationele dan in de realistische opvatting.

Wat betreft de structuur van de tijd: men beschouwt doorgaans de tijd als continu, dus oneindig deelbaar. Aangezien het echter moeilijk voorstelbaar is dat men altijd maar door zou kunnen gaan met het in stukken delen van een tijdsinterval, valt er ook wel iets te zeggen voor de stelling dat de tijd een discrete structuur heeft, d.w.z. uit atomen bestaat. Sommige filosofen nemen twee tijden aan, een fysische en een psychische. In de relationele opvatting is dit echter onnodig, omdat beide soorten verschijnselen, de fysische zowel als de psychische, in één reeks geordend kunnen worden. De hypothetische reeks van alle gebeurtenissen, gerangschikt volgens de relatie voor-en-na, vormt de universele tijd.

LITT. A. Grünbaum, Philosophical problems of space and time (1963); R.M. Gale (red.), The philosophy of time (1967); P.J. Zwart, About time (1976).

NATUURWETENSCHAPPEN

De schatting van tijdsverhoudingen (gelijktijdigheid, tijdsduur, intervallen, enz.) op grond van ervaring en herinnering is weinig betrouwbaar, er bestaat een behoefte aan een objectieve maatstaf. Het meten van tijd kan slechts geschieden met behulp van de ruimte, beweging en getallen. Een goede mogelijkheid om een tijdseenheid te definiëren levert de periode van een bepaalde slinger. Een andere maatstaf is de daglengte, d.i. de tijdsduur van de aswenteling van de aarde, een van de meest regelmatige bewegingen die men kent (zie tijdmeting).

In de natuurwetenschappen, m.n. bij de wiskundige beschrijving ervan, denkt men zich de tijd continu, homogeen en oneindig, zodat men opeenvolgende ogenblikken als punten op een rechte lijn (of een andere oneindig voortlopende kromme) kan voorstellen. Men kan hierdoor gelijke tijd definiëren, althans op dezelfde plaats. Het begrip gelijktijdig wordt gecompliceerd door de eindige snelheid van de snelste signalen, men kan nl. alleen via signalen bepalen of twee gebeurtenissen in het heelal op dezelfde tijd plaatsvonden (relativiteitstheorie). Deze zgn. absolute tijd is een mathematische idealisering en er blijken zich in de quantummechanica ernstige problemen voor te doen.

Men kan de beweging van een stoffelijk punt in de ruimte weergeven met behulp van drie ruimtecoördinaten en met als vierde coördinaat de tijd. Het punt beschrijft dan een kromme in de vierdimensionale ruimte. Deze gedachte, die al uitgesproken werd door J.L. Lagrange, heeft m.n. door het werk van H. Minkowski grote betekenis gekregen. Hij vond dat de mechanica uit de speciale relativiteitstheorie in een eenvoudige wiskundige vorm gebracht kon worden door de tijd als vierde, complexe coördinaat te nemen.

De assen in deze zgn. minkowskiruimte zijn gelijkwaardig en kunnen door draaiingen uit elkaar worden afgeleid.

LITT. G.J. Whitrow, Het tijdsbegrip in de moderne wetenschap (1965); P.J. Zwart, Het mysterie tijd (1971); M. Capek, The concepts of space and time (1975).