Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Theologie

betekenis & definitie

[Gr. theos, god; logos, leer], v., godgeleerdheid, de wetenschappelijke zelfbezinning van het christelijk geloof aangaande zijn grondslagen, inhoud en taak.

De theologie is niet waardevrij en is zich hiervan bewust; zij wordt bedreven met het oog op een aan bijbel en traditie en vooral aan Jezus Christus georiënteerde interpretatie van het menselijk bestaan en de daaruit voortvloeiende praktijk. De theologie omvat bijbelse vakken, kerkgeschiedenis, dogmageschiedenis, systematische theologie (dogmatiek en ethiek) en praktische theologie (kerkrecht, pastoraat, catechetiek, apostolaat, oecumenica, liturgiek, homiletiek).

De theologie in de tweede helft van de 20e eeuw wordt enerzijds gekenmerkt door zeer gespecialiseerd onderzoek, m.n. in de bijbelwetenschappen, anderzijds door een aantal thema’s in de systematische en praktische theologie die de aandacht van een groot publiek trekken. De systematische en de praktische theologie verkeren veel meer dan de bijbelwetenschappen in een periode van overgang en telkens nieuwe aanzetten. In de bijbelwetenschappen valt een hoge mate van overeenstemming op, hetgeen kan blijken uit o.m. de vele nieuwe bijbelvertalingen die tot stand konden komen door de samenwerking van geleerden van verschillende confessies. Anders is het gesteld met de systematische en praktische theologie. Na de Tweede Wereldoorlog werd men geconfronteerd met achtereenvolgens Bultmanns ontmythologiseringsprogram (de loskoppeling van de bijbelse boodschap van het vóórwetenschappelijk wereldbeeld), Bonhoeffers niet-religieuze interpretatie van bijbelse begrippen, Tillichs filosofisch godsbegrip als de diepte van het zijn, de Amerikaanse dood-van-God-theologie (een poging om een niet-theïstische, maar wel op de mens Jezus geconcentreerde theologie te ontwerpen), Moltmanns theologie van de hoop (1964), waarin de hoop niet langer met berusting en passiviteit, maar met verrassing, creativiteit en strijdbaarheid verbonden wordt. Gelijk na en ook verwant met de theologie van de hoop ontstond de ‘politieke theologie’ van o.a. de rooms-katholieke theoloog B.Metz en de protestantse theologe D.Sölle.

Deze keert zich tegen de traditionele individualisering van het geloof in existentialisme en piëtisme, herneemt de ideologiekritiek van de profeten en apostelen en laat zich inspireren door de bijbelse en messiaanse impulsen van herverdelende gerechtigheid en keuze voor de armen. In Latijns-Amerika ontstond de theologie van de bevrijding. Het exodus-motief (de bevrijding van het volk Israël uit de slavernij in Egypte) staat in deze theologie centraal. Nadrukkelijk willen de theologen van de bevrijding (Gutierrez, Asman, Bonine) de theologie opvatten als een kritische reflectie op een praktijk van bevrijding waarin men concreet deelneemt. Tot een integratie van al deze motieven en accenten in de theologie zal het voorlopig wel niet komen. De ‘zwarte theologie’ en de ‘feministische theologie’ als varianten op de theologie van de bevrijding, maar ook met eigen accenten, zijn in opkomst. [prof.dr.J.de Graaf]

LITT. J.M.de Jong, Voorrang aan de toekomst (1969); H.Berkhof e.a., Geloven in God (1970); J.B.Metz, Theologie over de wereld (1970); G.Gutierrez, Theologie van de bevrijding (1974); B.Moore, Zwarte theologie in Zuid-Afrika (1975); J.M.Bonino, Theologie van verdrukten (1976); K.Rahner, Theologie der Befreiung (1977); J.Tyciak, Theologie der Anbetung (1977; oosterse kerken); K.Koyama, Creatieve theologie (1977); M.Russell (red.), Het bevrijdende woord. Handleiding voor een niet-sexistische interpretatie van de bijbel (1978).