Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Textuur

betekenis & definitie

[Lat. textura, weefsel], v. (-turen), wijze waarop een materiaal uit b.v. vezels, cellen is samengesteld: de textuur van de houtsoorten; (petrografie) het voorkomen van een homogeen gesteente voorzover bepaald door kristalliniteit, grootte en vorm van de kristallen en ligging daarvan ten opzichte van elkaar; term die internationaal in de veldbodemkunde gebruikt wordt voor de korrelgrootteverdeling van het minerale bestanddeel van grond; (boekdrukkunst) aan de fractuur voorafgaande gotische lettersoort.

De textuur van een grond wordt bepaald door het patroon van de korrelgrootteverdeling te bepalen, die wordt benaderd door de grond in een groot aantal fracties (korrelgrootteklassen) te scheiden en de gewichtspercentages hiervan te bepalen. Als fractiegrenzen zijn in Nederland gekozen, 2, 4, 8, 16, 25, 35, 50, 75, 105, 150, 210, 300, 400, 600, 850, 1200 en 1700 μm. De fijne fracties (tot 35 μm) worden via een natte analysemethode (de pipetmethode) bepaald; de grovere fracties worden door zeven bepaald (de opgegeven fractiegrenzen slaan op draadzeven, zo komt b.v. de draadzeef 1700 μm in zeefresultaat overeen met de plaatzeef 2000 μm). Het is niet mogelijk een textuurindeling te maken naar de gehalten van alle fracties tegelijk. In het verleden werd ingedeeld naar het slibgehalte (deeltjes kleiner dan 16 μm) wat de zwaarte van de grond betreft, en naar het soortelijk oppervlak van de fractie >16 μm (U16-cijfer) wat zijn grofheid betreft. De indeling die door de Stichting voor Bodemkartering is ingevoerd, maakt, evenals buitenlandse textuurindelingen, gebruik van drie fracties, nl. het lutum, de silt en de zandfractie.

De percentages van deze fracties kunnen in een driehoeksgrafiek worden uitgezet; hierin vertegenwoordigt elk hoekpunt een monster dat voor 100 % uit één van de fracties bestaat. Omdat in Nederland vrijwel uitsluitend twee soorten sedimenten voorkomen, nl. door stromend water en door wind afgezet materiaal, zijn twee driehoeken in gebruik. De ligging in één der velden in deze driehoeken bepaalt de naam van het betrokken materiaal.

De textuur van een stollingsgesteente is afhankelijk van de snelheid van afkoeling. Zo bezitten de langzaam afgekoelde dieptegesteenten een grof- en holokristallijne textuur; veel ganggesteenten bezitten een porfyrische textuur (fijnkristallijne grondmassa die betrekkelijk snel stolde na de intrusie, met verspreide kristallen die voor de intrusie gevormd waren). Een snel afgekoelde lava kan een microkristallijne of zelfs glasachtige textuur bezitten. Bij de afzettingsgesteenten wordt ook de oriëntatie van de korrels tot de textuur gerekend.

LITT. H.de Bakker en J.Schelling, Systeem van bodemclassificatie voor Nederland (1966).