Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tapirs

betekenis & definitie

m. (mv.), Tapiridae, een familie van onevenhoevige zoogdieren.

De tapirs omvatten 4 soorten vrij grote, dicht en kort behaarde dieren met een kort beweeglijk slurfje, gevormd door neus en bovenlip; op de nek staan vaak korte manen. Het gezichtsvermogen is slecht. De dieren verdedigen zich met de tanden. Zij leven in dichte vegetaties. Het zijn goede zwemmers. Aan de voorpoten hebben zij vier tenen (waarbij de vijfde sterk gereduceerd is), aan de achterpoten drie.

Tapirs ontstonden op het noordelijk halfrond en komen nog slechts voor in Zuidoost-Azië (1 soort) en Middenen Zuid-Amerika (3 soorten). De Maleise of schabraktapir, Tapirus indicus, van Birma, Thailand, Malakka en Sumatra is grotendeels zwart, maar is vuilwit op de rug, achterdelen en zijkant. Dit is de grootste soort: schouderhoogte 90-100 cm, lengte tot 2,30 m, oude dieren kunnen tot 350 kg wegen. De Amerikaanse soorten, de gewone tapir, Tapirus terrestris (Guyana tot in Argentinië, ook in Suriname), de bergtapir, Tapirus pinchaque (ook woltapir of Roulin’s tapir genoemd, tussen 2000-4500 m in de Andes van Colombia, Ecuador en Peru), en de Middenamerikaanse of Baird’s tapir, Tapirus bairdii (van Midden-Amerika tot in Ecuador en Colombia), zijn veelal vrijwel uniform bruinachtig van kleur.

De Maleise en gewone tapir zijn beperkt tot het tropische bos tot in de lagere regionen van de bergen; de Middenamerikaanse tapir komt tot op 2000 m voor en de bergtapir is een uitgesproken bergbewoner. Deze vreedzame planteneters hebben als vijanden naast de mens o.a. de grote katachtigen, b.v. in Zuid-Amerika de jaguar. De dieren kunnen tot 30 jaar oud worden. De draagtijd is ca. 13 maanden en het jong heeft een jeugdkleed (vlekpatroon).