Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Tachtigjarige oorlog

betekenis & definitie

(1568-1648), opstand der Nederlanden tegen het centrale gezag te Brussel, dat de naar Spanje vertrokken koning Filips II vertegenwoordigde. Aanvankelijk verspreid, sinds 1577 door alle gewesten, na 1585 door de Noordned. gewesten gevoerd, ontwikkelde die opstand zich tot een nationale vrijheidsoorlog.

Men onderscheidt drie oorzakenreeksen, die onderling met elkaar verbonden zijn, nl. particularistische, godsdienstige en handelspolitieke oorzaken. Het beleid van Filips II, gericht op het vestigen van een absolutistisch en centralistisch overheidsapparaat, werd door adel en steden als een inbreuk op hun traditionele middeleeuwse privileges gevoeld. De religieuze politiek van de koning die zich opwierp als verdediger van het rooms-katholicisme, botste met de traditionele tolerantie in de Nederlanden tegenover andersdenkenden. Handelsbelangen maakten de kooplieden bovendien afkerig van Filips’ strijd tegen de Reformatie, die tot voortdurende religie-oorlogen leidde.

HET VOORSPEL (1555-67)

Tot 1559 was er weinig verschil met de moeilijkheden onder Karel V. Pas toen Filips II, die in 1555 zijn vader opvolgde, in 1559 na de Vrede van Cateau-Cambrésis met Frankrijk, naar Spanje vertrok ontstonden er ernstige grieven ten aanzien van de nieuwe kerkelijke indeling, de nieuwe bestuursinrichting en de blijvende aanwezigheid van Spaanse troepen.

Op zichzelf beschouwd was de nieuwe kerkelijke indeling van 1559 een verbetering: in plaats van de tot Franse en Duitse aartsbisdommen behorende Ned. bisdommen, kwamen er drie Ned. aartsbisdommen, verdeeld in 15 bisdommen. Bovendien werden aan de te benoemen bisschoppen en abten wetenschappelijke eisen gesteld. Maar de adel, die het beneden zijn waardigheid achtte te studeren, zag zich de goede kerkelijke posities ontgaan. De abten van de grote kloosters moesten een deel van hun bezit afstaan aan de nieuwe bisdommen. De burgers waren bevreesd voor politieke invloed van de nieuwe bisschoppen, die, door de koning benoemd, zitting in de Staten zouden hebben. De reformatorisch gezinden vreesden een scherper toezicht.

Ook rees verzet tegen de nieuwe bestuursinrichting: naast de bestaande Collaterale raden kwam er de Consulta en het lid van deze raad dat de grootste invloed had op het bestuur, was kardinaal Granvelle, al werd in naam het bestuur uitgeoefend door de landvoogdes Margareta van Parma. Vooral de hoge edelen maakten bezwaar, daar zij als lid van de Raad van State slechts een adviserende stem hadden, terwijl zij toch verantwoordelijk werden gesteld voor maatregelen, waarin zij niets te zeggen hadden. Zij richtten hun bezwaren tegen Granvelle. Ook de Staten-Generaal lieten merken dat zij het met de gang van zaken niet eens waren door in 1558 en 1559 bij het toestaan van beden invloed op het bestuur te eisen.

De leider van de adellijke oppositie werd Willem van Oranje. In 1562 stichtte hij de Ligue der Groten, waarbij zich bijna alle leden van de hoge adel aansloten. Hun doel was een inheemse adellijke regering in plaats van een vreemde burgerlijke regering te vestigen, dus in plaats van de Spaanse centralisatie een Ned. adellijke decentralisatie. Nadat in 1561 al de Spaanse troepen vertrokken waren, gelukte het in 1564 Granvelle te doen ontslaan. Maar de hoge adel kreeg niet de regering in handen. In nov. 1565 liet Filips in de brieven van Segovia weten dat de regering bleef zoals zij was en dat de kettervervolging streng moest worden voortgezet.

De brieven maakten een enorme indruk. Er ontstond grote opwinding, m.n. bij de lage adel; deze streed voor behoud van eigen positie, die in gevaar was gekomen.

EERSTE PERIODE (1568-76)

Alva’s taak, de ketterij uit te roeien en het absolutisme te vestigen, leek niet moeilijk: de regering was immers de toestand meester en het verzet was gebroken. Met wat er van over was rekende de Raad van Beroerten af. Oranje probeerde de opstand van buiten af tot nieuw leven te brengen en deed daarom tussen 1568—72 driemaal een inval in de Nederlanden, echter zonder succes: de verwachte volksopstand bleef uit. Alva ging in 1569 over tot het instellen van vaste belastingen, daar het koninklijk gezag van de afhankelijkheid van de Staten ontslagen moest zijn (tiende penning). In de voor Alva gunstig lijkende toestand kwam pas verandering door de inneming van Den Briel (1572) door de watergeuzen onder Lumey en Blois van Treslong, welke verovering het sein werd voor opstanden elders.

Zo gingen Veere, Vlissingen en Enkhuizen tot de opstandelingen over. Hierdoor beheerste de partij van Oranje de Maas- en Scheldemond, benevens de Zuiderzee. Vele steden verklaarden zich voor Oranje, echter niet spontaan, daar de gegoede burgers weinig voor de geuzen voelden. De steden gingen om doordat de kleine, maar straf georganiseerde calvinistische minderheid (in 1573 was nog slechts 5 % van de bevolking van Holland calvinistisch), gesteund door de arme burgerij, de macht in de vroedschappen kon grijpen. Tenslotte bleven slechts Amsterdam, Middelburg, Goes en Tholen voor Spanje. Bovendien werd Alva bedreigd door een aanval van Oranje uit het oosten, waarbij deze tot voorbij Brussel kwam, en een van Lodewijk van Nassau uit het zuiden, die het Belg.

Bergen bezette als onderdeel van het plan van Coligny om ook Frankrijk in de oorlog tegen Spanje te betrekken. Om aan deze dreiging het hoofd te bieden moest Alva troepen in het zuiden samentrekken, waardoor de opstand in Holland de tijd kreeg zich te organiseren. In 1572 kwam de eerste vrije Statenvergadering te Dordrecht bijeen, een poging om de revolutie een wettige basis te geven. Oranje werd erkend als wettig stadhouder des konings. Dit was een fictie, want de wettige stadhouder was Bossu, maar men trachtte het te doen voorkomen, dat men in opstand was tegen Alva en niet tegen de koning. De Bartholomeüsnacht maakte een eind aan de plannen tot Franse interventie.

Lodewijk moest Bergen ontruimen en Oranje trok naar Holland. In 1572-73 vond de grote Spaanse tegenaanval plaats onder leiding van don Frederik (Huesca). Mechelen, Zutphen en Naarden werden uitgemoord. Een zelfde lot trof Haarlem, dat zich 7 maanden wist te verdedigen onder W.Ripperda. Het lot van Haarlem prikkelde de opstandelingen tot volhouden; de Staten van Holland verboden de rooms-katholieke eredienst en onder de indruk van de kracht van het calvinisme en door het politieke besef werkelijk één met de opstandelingen te moeten zijn, werd Oranje calvinist. Een keer in de gebeurtenissen kwam door het behoud van Alkmaar en de Slag op de Zuiderzee.

In verband met deze tegenslagen besloot Filips Alva te vervangen door Requeséns, die weliswaar gematigder optrad dan Alva, maar onder wie er in wezen niets veranderde. Middelburg werd in 1574 staats; Leiden werd door de Spanjaarden belegerd en leek veroverd te zullen worden. Lodewijk en Hendrik van Nassau deden een inval in het oosten, waardoor de Spanjaarden gedwongen waren het beleg op te breken. Lodewijk en Hendrik sneuvelden echter in de Slag op de Mookerheide, waarna het tweede beleg van Leiden begon. De stad werd echter op 3. 10.1574 door de geuzen van Boisot ontzet. De plotselinge dood van Requeséns in 1576 leidde tot de Spaanse furie en deze tot de Pacificatie van Gent.

Hiermee was Oranjes ideaal bereikt: uitbreiding van het verzet over alle Ned. gewesten met als grondslag godsdienstige verdraagzaamheid.

TWEEDE PERIODE (1576-79)

in 1577 bevestig den de Staten-Generaal (op Luxemburg na) de Pacificatie van Gent bij de eerste of Generale Unie van Brussel, waarna de nieuwe landvoogd don Juan en de Staten-Generaal het Eeuwig Edict sloten. De slotbepaling hiervan, inhoudend dat de roomskatholieke godsdienst overal de heersende zou zijn, maakte het Holland en Zeeland onmogelijk het Edict en don Juan te erkennen. Don Juan trachtte een beslissing te forceren door Namen te veroveren, waarna de Staten-Generaal zich tegen hem verklaarden. De eenheid leek hersteld. Oranje deed zijn intocht in Brussel en werd door de Staten van Brabant tot ruwaard benoemd, waarna de Staten-Generaal bij de tweede of Nadere Unie van Brussel de Pacificatie opnieuw bevestigden. Vele steden in het noorden gingen naar de zijde van de prins over.

De samenwerking met het zuiden bleef echter gebrekkig door de godsdienstkwestie, door het gewestelijk particularisme, waarbij de gewesten hun eigen belangen boven het algemeen belang stelden en door de tegenstelling tussen Holland en Zeeland enerzijds en de overige gewesten anderzijds. In Holland en Zeeland had zich nl. een sociale ommekeer voltrokken, ten gunste van de lagere klassen en de steden en ten koste van de positie van de adel. De Zuidned. edelen (Malcontenten) zochten daarom een tegenwicht voor Oranje en ze wisten de Staten-Generaal te bewegen een broer van de Duitse keizer, Matthias, tot landvoogd te benoemen. Nadat in 1578 don Juan de Staatse troepen bij Gembloux had verslagen, werd Oranje door de Staten-Generaal tot luitenant-generaal van Matthias benoemd zonder dat dit overigens de eenheid onder de opstandige gewesten herstelde.

Van al deze moeilijkheden werd een intelligent gebruik gemaakt door de opvolger van don Juan, Alessandro Farnese (Parma), die niet alleen een bekwaam veldheer, maar tevens staatsman was. Hij wist de Unie en het Tractaat van Atrecht tot stand te brengen, waardoor de Waalse gewesten Artois en Henegouwen zich weer bij Spanje aansloten (1579). Als antwoord op de Unie van Atrecht sloten de Noordelijke gewesten en de grote steden van Brabant en Vlaanderen de Unie van Utrecht tot gezamenlijke verdediging tegen Spanje, waarmee een einde was gekomen aan de Generale Unie.

DERDE PERIODE (1579-88)

In 1579 nam Parma Maastricht, terwijl ’s-Hertogenbosch zich vrijwillig bij hem aansloot. In 1580 gingen Groningen en een deel van Drenthe en Overijssel verloren door het verraad van Rennenberg. In 1580 werd Oranje door Filips in de ban gedaan.

Oranje verdedigde zich in een aan de Staten gerichte Apologie (1581). Bij de Akte van Verlatinghe zwoeren de Staten-Generaal Filips nu als koning af (26.7.1581). De soevereiniteit werd opgedragen aan Frans van Anjou, broer van de Franse koning Hendrik lil, die door Oranje gesteund werd in de hoop op Franse hulp. Zijn regering werd een mislukking. Hij was niet tegen Parma opgewassen en in 1583 poogde hij zijn gezag te herstellen door een aanslag op Antwerpen, die mislukte (Franse furie), waarna hij naar Frankrijk terugkeerde. Zutphen ging verloren en de stadhouder van Gelderland, Willem van den Bergh, pleegde verraad.

In 1584 werd Oranje door Balthasar Gerards vermoord. De tegenslagen duurden voort: Brugge, Gent, Brussel en Mechelen onderwierpen zich aan Parma, evenals Nijmegen en Doesburg (1584—85), terwijl in 1585 Antwerpen verloren ging. Bovendien bestond er na Oranjes dood geen centrale leiding; de 'Raad van State, daartoe in 1584 opgericht, had nog weinig gezag, evenals zijn voorzitter, de in 1585 tot stadhouder van Holland en Zeeland gekozen Maurits. De toestand was zo slecht, dat de Staten-Generaal zich gedwongen zagen de door hen afgekeurde politiek van Oranje, nl. steun zoeken bij Spanjes internationale tegenstanders, voort te zetten. De soevereiniteit werd eerst aangeboden aan Hendrik III van Frankrijk, maar deze weigerde. Ook koningin Elisabeth van Engeland weigerde; daar zij een eventueel herstel van de Spaanse macht in de Nederlanden ongaarne zag, sloot zij in 1585 een verdrag tot militaire hulp.

Bij dit verdrag zond Elisabeth 5000 man hulptroepen onder bevel van Leicester, die tevens een aandeel in de regering kreeg. Ook de landvoogdij van Leicester liep echter op een mislukking uit. Na een reeks conflicten, m.n. met de Staten van Holland, en militaire tegenslagen, wist Van Oldenbarnevelt Leicester tot vertrek te dwingen (1587). De Staten-Generaal trokken de macht aan zich. Zo ontstond in 1588 de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, bestaande uit Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Groningen.

VIERDE PERIODE (1588-1609)

Het eerste gebracht door de economische ontwikkeling van de burgerij.

In 1565 sloten de lage edelen het Verbond der Edelen (Compromis), dat 5.4.1566 onder leiding van Hendrik van Brederode en Lodewijk van Nassau aan Margareta het eerste smeekschrift aanbood, waarin, althans voorlopig, opheffing van de inquisitie en van de godsdienstplakkaten verzocht werd. Het groeiend aantal calvinistische gemeenten stelde zich onder kerkeraden of consistoriën en zo ontstond het Verbond der Consistoriën. Daarnaast vormde zich het Verbond der Kooplieden. Op 14.7.1566 kwamen de drie verbonden te Sint-Truiden bijeen, waar de consistoriën en kooplieden voorstelden geld bijeen te brengen voor een leger, dat door de lage adel aangevoerd zou worden. De adel voelde daar echter niets voor. Wel kwam het 31.7.1566 tot de aanbieding van een tweede smeekschrift, waarbij de lage adel verzocht zich onder leiding van de hoge adel te mogen stellen en tegelijkertijd een verzoekschrift van de consistoriën aanbeval, waarin deze verzochten zich met de edelen van het Verbond te mogen verbinden tot handhaving van de godsdienstvrijheid totdat de Staten-Generaal deze geregeld zouden hebben.

In aug. 1566 namen de gebeurtenissen een niet voorziene wending. De steeds sterker wordende roep om godsdienstvrijheid, de economische crisis en de wens van de bevolking om, terwijl de leiding van het verzet tegen de politiek van de koning slechts smeekschriften aanbood, eindelijk tot daden te komen, leidden tot de beeldenstorm. Onder de indruk daarvan sloot de adel een akkoord met Margareta (Compromis), wat betekende dat de adel zich als verzetspartij oploste, bevreesd als hij was voor een volksbeweging. Om dezelfde reden wendden de grote calvinistische kooplieden zich van de massa af. Een derde smeekschrift, in febr. 1567 aangeboden door het Compromis van Breda, had geen succes. Vóórdat de nieuw benoemde landvoogd Alva hier was aangekomen, was de regering de toestand al weer meester.

Velen weken uit, onder wie Oranje, Filips van Marnix van Sint-Aldegonde, en Hendrik van Brederode. Deze laatste had getracht zich gewapend te verzetten, maar het legertje werd in 1567 bij Oosterweel (bij Antwerpen) verslagen.