Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

Suriname

betekenis & definitie

republiek in Zuid-Amerika, begrensd door Frans Guyana, Guyana, Brazilië en de Atlantische Oceaan. Hoofdstad: Paramaribo, 163820 km2, 250000 inw.

Het land bezit natuurlijke grenzen: in het oosten de Marowijne, in het westen de Corantijn, in het zuiden het Acarai Gebergte, het Grensgebergte en het Toemoek Hoemak Gebergte. De grens aan de bovenlopen van de Corantijn en Marowijne (resp. met Guyana en Frans Guyana) is niet definitief geregeld. Het omstreden gebied omvat totaal 17630 km2.FYSISCHE GESTELDHEID GEOLOGIE, RELIËF EN AFWATERING, Evenwijdig aan de kustlijn (lengte 350 km) is Suriname van noord naar zuid te verdelen in vier landschapsgordels:

1.de 30 km brede jonge kustvlakte (Demavaraformatie), een moerassig gebied van alluviale klei, doorsneden door hoger gelegen ritsen (parallel aan de kust lopende oude strandwallen). Tussen deze ritsen stromen de uit het zuiden komende grote rivieren eveneens in westoostrichting, b.v. de Nickerie, de Saramacca, de Commewijne. De grootste rivieren (de Corantijn, de Coppename, de Suriname, de Marowijne) doorbreken de ritsengordel en monden in zee uit. Het water van de rivieren (getijderivieren) is vanaf de monding over een grote afstand brak. Dit is ook het gebied van uitgestrekte moerassen (zwampen), waarin veenvorming voorkomt. Drainering van de zwampen veroorzaakt echter uitdroging van de ritsen, die stroken voor bewoning zijn.
2.De 20—80 km brede oude kust (Coropinaformatie) bestaat gedeeltelijk uit klei en zand, gedeeltelijk uit leembanken. Er zijn drie delen te onderscheiden: Granmanlandschap (de noordelijke oude Heivlakte), het Lelydorplandschap (het oude ritsenlandschap), het Paralandschap (de zuidelijke oude kleivlakte). De gronden zijn weinig vruchtbaar; de

ontwatering (zwampen) is moeilijk.

3.Het ca. 10—70 km brede deklandschap of savannelandschap (Zanderijformatie) is een vlak en golvend gebied dat met bos is bedekt en voor 7 % met savannen. Een laag zandig fluviatiel sediment overdekt het kristallijne rotsgesteente. Het gebied wordt doorsneden door kreken. Afwatering is moeilijk; de grond heeft weinig betekenis voor de landbouw.
4.Hoog-Suriname (600-1200 m) behoort tot het Guyana-systeem. Deze formatie heeft zich op de kristallijne rots ontwikkeld. Laterietvorming heeft plaats gehad op de oude gesteenten en de jongere intrusies van de geologische formaties uit het Precambrium tot Mesozoïcum. Naar het moedergesteente onderscheidt men de dolerietruggen, het granietlandschap en het schistenlandschap, het gehele oosten, doorsneden door dolerietruggen. Tussen de Boven-Nickerie en de Tibiti ligt het granietlandschap. Het gehele gebied is sterk afgesleten; het is een heuvelland met in het zuiden enige bergketens, waarvan de Wilhelminaketen met de Julianatop een hoogte bereikt van 1280 m. Enkele ketens sluiten hierbij aan. Het oost—west lopende Grensgebergte en het Toemoekhoemakgebergte (tot 900 m) vormen de waterscheiding van het stroomgebied van de Amazone. Geïsoleerde hoogten in het noordoosten zijn het Nassaugebergte (544 m) en het Lelygebergte (694 m). Hoog-Suriname is het gebied van stroomversnellingen en van watervallen.

GESCHIEDENIS In 1630 stichtten Engelsen als eerste Europeanen een nederzetting aan de Suriname Rivier, in 1650 door lord Willoughby uitgebreid tot een volksplanting. Deze werd in 1667 door de Zeeuw A.Crijnssen veroverd, gesanctioneerd door de Vrede van Breda (1667). De Zeeuwse kolonie werd in 1682 bij octrooi aan de Westindische Compagnie (wie) afgestaan, die een derde deel verkocht aan de stad Amsterdam en een derde aan C.van Aerssen van Sommelsdijk, die als gouverneur vrede sloot met de Indianen. De WIC voorzag de plantages van negerslaven uit West-Afrika. Velen van hen liepen weg en gingen in het oerwoud achter de stroomversnellingen wonen (→Bosnegers). Zij voerden geregeld aanvallen uit op de plantages om aan vrouwen, wapens en bepaalde levensmiddelen te komen.

De expedities tegen hen haalden weinig uit, zodat met diverse groepen vrede werd gesloten. Daar zij bij het vredesverdrag moesten beloven geen nieuwe ‘weglopers’ op te nemen, vormde zich een nieuwe groep, de Boni (genoemd naar een van de leiders, nu een nationale held). Er werd tussen 1765-93 een hardnekkige oorlog tegen de Boni gevoerd, totdat zij over de Marowijne naar Frans Guyana werden verdreven. Suriname had zich in de loop van de 18e eeuw ontwikkeld tot een volledige plantagekolonie, gericht op produktie voor de wereldmarkt (voornamelijk suiker en koffie, maar ook cacao en katoen). Dit gebeurde met behulp van veel slaven (in 1787 was het aantal slaven 65 maal het aantal blanken). In 1795 kwam de kolonie onder rechtstreeks Ned. bestuur.

Tussen 1799-1800 en 1804-16 was Suriname in Engelse handen. In 1808 werd de slavenhandel door Engeland verboden. De plantagehouders, die al getroffen waren door het continentaal stelsel, kregen ook te kampen met een tekort aan arbeidskrachten. Het aantal plantages liep sterk terug. De onvermijdelijk naderende afschaffing van de slavernij maakte het probleem van vervangende arbeidskrachten acuter. Tussen 1853—70 werden ruim 2500 Chinezen als contractarbeiders aangetrokken.

Op 1.7.1863 werd de slavernij in de Ned. kolonies afgeschaft, waarna vele ex-slaven de plantages verlieten. In 1870 sloot Nederland een overeenkomst met Engeland, waarbij het aantrekken van contractarbeiders uit Brits-Indië mogelijk werd. Tussen 1873-1916 (toen Gandhi de contractarbeid verbood) kwamen ruim 34000 Hindoestanen naar Suriname, van wie ca. twee derde na verloop van hun tienjarig contract bleef. Ook op Java werden contractarbeiders geworven: tussen 1890—1939 ca. 33000, van wie driekwart in Suriname bleef.

In 1865 kwam een nieuw regeringsreglement, waarbij een begin van een volksvertegenwoordiging mogelijk werd gemaakt, en censuskiesrecht werd ingesteld. De opening van het Suezkanaal (1869) betekende de definitieve klap voor de Surinaamse suiker. Pogingen om de balataen goudwinning rendabel te maken mislukten. In 1922 werd een begin gemaakt met de export van bauxiet (als gevolg van het onderbreken van de aanvoer hiervan uit Europa naar de VS tijdens de Eerste Wereldoorlog) door de Surinaamse Bauxiet Maatschappij, een dochteronderneming van de Aluminum Company of America. De jaren dertig werden gekenmerkt door verdergaande achteruitgang en toenemende werkloosheid, mede door het begin van de trek naar Paramaribo onder de Hindoestanen (in 1938 woonde reeds een derde van de totale bevolking daar). Velen gingen naar Aruba en Curaçao in de hoop daar werk te vinden in de olie-industrie.

Direct na de Tweede Wereldoorlog werden verschillende politieke partijen opgericht met het oog op de tijdens de oorlog beloofde grotere zelfstandigheid. Deze partijvorming vond praktisch geheel binnen de onderscheiden etnische groeperingen plaats. Tussen 1948—54 vonden drie rondetafelconferenties plaats, met als resultaat algemeen kiesrecht (1948) en een zeer vergaande autonomie, neergelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1954). In 1961 volgde een vierde rondetafelconferentie, waarbij enkele (creoolse) partijen grotere of zelfs algehele onafhankelijkheid eisten. Suriname werd geassocieerd lid van de EEG.

De jaren zestig werden in politiek opzicht gedomineerd door J.Pengel. Hij was o.a. voorzitter van de (creoolse) Nationale Partij Suriname (NPS), en was van 1963—69 premier. Na jaren van sociale onrust was hij gedwongen af te treden. Bij de volgende verkiezingen won de Hindoestaanse Partij (VHP) van Statenvoorzitter J.Lachmon. Deze wilde niets van een snelle onafhankelijkheid weten. Hij pleitte ervoor dat de verschillende etnische groepen ‘op gelijk niveau’ zouden moeten worden gebracht.

De NPS, die in de oppositie zat, wilde juist zo snel mogelijk onafhankelijkheid ten einde de groeiende emigrantenstroom naar Nederland (voornamelijk creolen) te stoppen en de bevolkingsgroepen te dwingen met elkaar samen te werken. Hierdoor werden de op raciale gronden verzuilde politieke tegenstellingen nog versterkt. In 1972 waren de Hindoestanen de grootste bevolkingsgroep geworden. De conservatieve regering-Sedney stuitte op grote weerstanden. Bij de verkiezingen in 1973 verdween de partij van Sedney en verloor de VHP zwaar. Winnaar was de nieuwe Nationale Partij Kombinatie (NPK), een bundeling van drie creoolse partijen en de Javaanse partij.

De regering-Arron (waarin geen Hindoestaan zat) zette vaart achter de in 1972 aarzelend begonnen besprekingen met Nederland over onafhankelijkheid. In mei 1975 braken verschillende, duidelijk raciaal getinte rellen uit. Besprekingen tussen Arron en Lachmon mislukten. De emigratie naar Nederland (van m.n. Hindoestanen) zette zich versneld voort: medio 1972 waren ca. 55000 Surinamers in Nederland, eind 1975 ca.130000; d.i. een derde van de totale bevolking. Na de plotselinge dramatische verzoening tussen Lachmon en Arron vierde men eensgezind de onafhankelijkheid op 25. 11.1975.

Eerste president werd J.H.E.Ferrier. Op 3.10.1977 werd de eerste verkiezing na de onafhankelijkheid gehouden. De NPK verwierf de meeste stemmen. In dec. 1978 trad de Javaanse partij uit de regering, en liepen twee van de drieparlementsleden over naar de oppositie. Toen in juni 1979 een lid van de regeringsfractie uitviel en de NPK een ander daarvoor in de plaats wilde benoemen, weigerde de oppositie hieraan mee te werken, waarmee de meerderheid was komen te vervallen. Na drie maanden boycót van parlementsvergaderingen door de oppositie kwam op initiatief van de president een akkoord tot stand tussen Arron en Lachmon.

In mrt. 1980 zouden nieuwe verkiezingen worden gehouden. Op 25.2.1980 werd een staatsgreep gepleegd door een groep sergeants, die een regering van technocraten samenstelde.

De samenwerking met Nederland in de figuur van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking werd in 1976 —77 sterk vertraagd, omdat men van Ned. kant wilde voorkomen dat de f3,2 mrd. die voor de volgende 10—15 jaar waren toegezegd, voor 65 % aan infrastructurele werken (m.n. het West-Surinameproject) zou worden besteed. Volgens het Ned. plan zou 50 % gaan naar de produktieve sector'(industrie, landbouw en visserij), 25 % naar sociale en onderwijsprojecten en volkswoningbouw, en 25 % naar de infrastructuur. Men is er met al het ontwikkelingsgeld nog niet in geslaagd verbetering te brengen in de leefomstandigheden van het grootste deel van de bevolking. De meeste projecten zijn niet of nauwelijks van de grond gekomen. Gezien het naderen van de datum waarop in Nederland een eind komt aan de soepele immigratievoorwaarden voor Surinamers (25.11.1980), neemt de stroom emigranten weer toe. LITT. J.Wolbers, Gesch. van Suriname (1861; herdr. 1970); C.J.M.de Klerk, De immigratie der Hindoestanen in Suriname (1953); A.de Waal Malefeit, The Javanese in Surinam, segment of a plural society (diss. 1963); S.W.de Groot, Van isolatie naar integratie.

De Surin. Marrons en hun afstammelingen (1963); R.A.J.v.Lier, Samenleving in een grensgebied, soc.-hist. schets van de maatschappij in Suriname (1971); G.J.Kruijer, Suriname, neokolonie in rijksverband (1973); F.J.v.Wel, Suriname, balans van een kwart eeuw opbouwwerk (1975); G.J.Kruijer, Suriname, de problemen en hun oplossingen (1977).

CULTUUR BOUWKUNST. De Surinaamse architectuur droeg in het begin een militair karakter, b.v. de forten en Zeelandia (1666). Het laatste werd gebouwd op de linkeroever van de Suriname Rivier. Het is vijfhoekig van vorm en opgetrokken uit klipsteen. In het fort bevonden zich dienstgebouwen van baksteen. Paramaribo is ruim opgezet met een rechthoekig stratenplan.

De stad kende geen omwalling, omdat zij beschermd werd door fort Zeelandia. De oude huizen zijn van witbeschilderd hout en zijn gebouwd met de nokrichting evenwijdig aan de straat; zij zijn meestal één of twee verdiepingen hoog en hebben een steil dak, bedekt met leien of pannen. Baksteen (meestal ingevoerd) wordt in bescheiden mate toegepast. Een bekend bouwwerk opgetrokken uit inheemse baksteen is het Hof van Justitie (1793). Andere vermeldenswaardige gebouwen zijn de Ned.-Israëlitische synagoge Neve Salom (begin 19e eeuw; hout), de rooms-katholieke kathedraal (1885; neoromaans; hout).

LITT. J.L.Volders, Bouwkunst in Suriname (1966); G.L.Temminck Groll, De architectuur van Suriname (1973).

BEELDHOUWKUNST. Vooral de mannelijke Bosnegers houden zich veel met houtsnijwerk bezig. Vóór 1850 werd deze kunst nog maar nauwelijks door de in de 17e en 18e eeuw uit Afrika geïmporteerde negerslaven beoefend. De laatste jaren wordt deze kunst echter druk beoefend. Er zijn duidelijke stijlverschillen, b.v. tussen Aucaner en Saramaccaner snijwerk. Gebruiksvoorwerpen, boten, huizen enz. worden met snijwerk versierd.

Ook voor het postkantoor te Paramaribo, het bestuurskantoor te Brokopondo en andere openbare gebouwen heeft men deze kunst toegepast. Vele Surinaamse beeldhouwers, zoals J.Klas (belangrijkste werkstuk het vrijheidsbeeld Kwakoe te Paramaribo, 1963), S.Robles de Medina (die in de jaren zestig het standbeeld van J.A.Pengel te Paramaribo vervaardigde) en E.de Vries (wiens bekendste werk De ontdekker te Nieuw-Amsterdam staat, 1962) kregen hun opleiding geheel of gedeeltelijk in Nederland. Tenslotte dient J.Pinas vermeld, die vooral menselijke figuren vervaardigt in een sterk gestileerde trant.

SCHILDERKUNST. Tot de oudste uitingen van de beeldende kunst behoren de rotstekeningen, die vrijwel alleen voorkomen in de stroomgebieden van de Marowijne en vooral de Corantijn (o.a. bij de Avanaveroen Wonotobovallen en Grooten Klein-Timehri). De tekeningen zijn in de rots ingekrast en hadden zeer waarschijnlijk een religieuze betekenis. De ouderdom is niet met nauwkeurigheid vast te stellen. Er zijn drie typen: 1. eenvoudige lijn figuren en geometrische motieven; 2. zeer gecompliceerde lijn figuren, die doen denken aan de nog steeds in zwang zijnde dansmaskers van de Braziliaanse Indianen; 3. driedimensionale figuren, veelal gezichten, waarbij van de natuurlijke vorm van de rots op geraffineerde wijze gebruik is gemaakt. Het contact met Europa leidde tot geïllustreerde beschrijvingen van Suriname, zoals Voyage d Surinam (1839) van P.J.Benoit en Gezigten uit Neerland’s West-Indiën (1860-62) van G.W.M.Voorduin.

In de 19e eeuw waren de autodidacten G.Schouten en G.G.T.Rustwijk bekende schilders. Men schilderde veel naar foto’s e.d. Vóór de Eerste Wereldoorlog kende men in Suriname zelf geen artistieke opleidingen. In 1927 was het atelier van B.W.H.Bos Verschuur een trefpunt voor kunstminnaars en -beoefenaars. In zwang waren destijds stillevens, landschappen en volkstypen, geschilderd in een impressionistische stijl.

N.Loning gaf sinds 1951 tekencursussen voor kinderen. In 1952 kwamen er ook cursussen voor volwassenen. In de tekenschool van N.Hatterman werden sinds 1953 regelmatig tentoonstellingen gehouden van A.Baag, R.Karsters, J.Chin A Foeng en van haarzelf. In 1965 werd door A.Jansen en S.Jansen-Walter een school voor Vrije Expressie opgericht. In 1966 werd de Surinaamse Academie voor Beeldende Kunsten gesticht en in 1972 kreeg S.Robles de Medina van de regering opdracht een gecombineerde opleiding voor tekenen, handenarbeid en textiele handvaardigheid op te zetten. Tevens werd een begin gemaakt met een opleiding voor leraren in expressievakken.

KUNSTNIJVERHEID. Voornamelijk de Indianen maken nog aardewerk volgens de traditionele technieken. De Cariben maken nog potten voor eigen gebruik, m.n. voor rituele en ceremoniële doeleinden. De Wajana en Trio maken aardewerk voor de verkoop. Potten worden veelal versierd met gekleurde klei en/of plantaardige verfstoffen. De Bosnegers vervaardigen geen keramiek meer.

Hun zwarte potten hadden een eenvoudige functionele vorm en werden niet versierd. Vooral de afstammelingen van Hindoestaanse en Chinese immigranten, die hun technieken baseren op die uit hun moederland, beoefenen de edelsmeedkunst. M.n. vervaardigen zij fraai geciseleerd werk en filigrainwerk. Van de gespleten bast van de Warimbo (Ischnosiphon gracilis), sommige lianen en palmbladeren maken Indianen en Javanen manden, vuurwaaiers, cassavezeven e.d. Zij passen daarbij vele vlechtpatronen toe.

LITT. R.Smeets, Rapport kunstnijverheid in Suriname (1962); F.H.J.Muntslag, Tembe-Surinaamse houtsnijkunst (1966); A.Boomert, Archeologische vondsten in Suriname (1975). LITTERATUUR. De rijke mondelinge litteratuur bestaat uit liederen, spreekwoorden, raadsels en verhalen, waarvan de bekendste de zgn. spinverhalen (anansitori) zijn. Uit die vroege periode stammen de geschriften van de bosland-profeet Johannes King, die tot het christendom overging. Zijn Skrekiboekoe bevat zijn helse visioenen. Ook de pastorale poëzie van de planters, voorzover zij het Surinaamse plantageleven bezingt, zou tot de Surinaamse litteratuur gerekend kunnen worden. Dat staat in felle tegenstelling tot Wij slaven van Suriname (1933), van Anton de Kom, waarin deze marxistische schrijver zijn onverbloemde visie op de Surinaamse geschiedenis weergeeft en oproept tot solidariteit van de arbeidende klasse.

De Surinaamse letterkunde (in het Sranan Tongo) begint eigenlijk pas in 1957 met het verschijnen van de bundel Trotji (Voorzang) van Trefossa. De dichter bewees ermee dat het Surinaams niet alleen een lingua franca is, maar zich ook leent als drager van abstracte beelden en gedachten. De onderwijzer D. A.G.Koenders had in zijn maandblad Foetoeboi (Loopjongen), dat van 1946—56 verscheen, geijverd voor het Surinaams als cultuurtaal, mede als middel om het zelfrespect van de neger te vergroten. Trefossa, Eddy Bruma en Johanna Schouten-Elsenhout hebben aan deze gedachte vorm gegeven. Bruma schreef toneelstukken en het verhaal Maswa (De fuik), terwijl van Schouten-Elsenhout twee bundels gedichten verschenen vol associaties met het slavenverleden.

Sindsdien wordt er afwisselend in het Sranan Tongo en in het Nederlands geschreven. Als belangrijkste dichters gelden de fel nationalistische Dobru, de wijsgerige en verzoenende Shrinivasi en de revolutionaire Michaël Slory. De in het Nederlands geschreven romankunst, met vooral Albert Helman als representant, kreeg versterking van Bea Vianen, Leo Ferrier en Edgar Cairo. Waren Helmans Zuid-zuid-west en De stille plantage terugblikkende boeken, Vianen confronteert de lezer met de onleefbaarheid te midden van de rassentegenstellingen, terwijl Ferrier daarentegen een mystieke eenheid ervaart. De dichter Cairo grijpt terug naar Afrikaanse achtergronden en schrijft dialogen in het Surinaams-Nederlands. MUZIEK.

Vanouds heeft iedere bevolkingsgroep zijn eigen type muziek. De Indianen hebben als instrumenten de sambula, een trommel, en de maraka, een ratel gemaakt van gedroogde kalebassen. De Arowakken bespelen ook fluiten. De creolen hebben slaginstrumenten (drums). Hun muziek is dan ook sterk ritmisch. Ook bespelen zij moderne blaasinstrumenten.

Bij de Hindoestanen vindt men zowel melodie-instrumenten (o.a. sitar, fluit en harmonium, een handbalginstrument) als trommels (o.a. dhool en tabla). De madjira bestaat uit twee koperen bellen die tegen elkaar worden geslagen. Bij de Javanen is de gamelan in zwang, zij het in beperktere omvang dan op Java. TONEEL. Er bestaat een groot verschil tussen het westers georiënteerde toneel en het volkstoneel. Het eerste kent voorgeschreven teksten, bij het tweede improviseren de spelers.

Het volkstoneel is ontstaan uit zangen dansspelen en behandelt vaak onderwerpen uit de slaventijd. De toneelafdeling van NAKS (Na Arbeid Komt Sport), opgericht in 1948, beijvert zich voor het in stand houden van het volkstoneel. De toneelstukken van E.Bruma en de toneelgroep van Wi Égi Sani (Ons eigen bezit), opgericht ca. 1950, brachten het volkstoneel op een hoger peil. Gyan Dev schrijft stukken voor het in de Hindoestaanse taal opgevoerde volkstoneel. De sociaal-culturele vereniging Sjanti Dal (opgericht in 1948) zet zich in voor dit volkstoneel. Het cabaret, waarin van 1910—37 een grote rol werd gespeeld door J.C.Kruisland, bloeide in 1970 weer op onder leiding van H.Tjon, wiens groep in 1973 een tournee naar Nederland maakte.

BALLET. In 1952 werd de balletschool van het Cultureel Centrum Suriname gesticht, aanvankelijk geleid door via Sticusa uitgezonden leerkrachten. Van 1962—73 werd de school geleid door Surinaamse leraren. Thans zijn er vier erkende balletopleidingen, waar ook folkloristische dansvormen worden onderwezen.

VEETEELT. Rond Paramaribo zijn slechts enkele melkveebedrijven en slachterijen. De zuivelproduktie wordt gestimuleerd. Vlees, melkprodukten en eieren moeten worden ingevoerd. BOSBOUW. De bosbouw neemt met 1,4 % deel aan het BNP.

Het overgrote deel van het land is met bos bedekt; hiervan wordt 90 % niet of nauwelijks geëxploiteerd. De moeilijke toegankelijkheid en de heterogeniteit van het regenwoud vormen belemmeringen. De overheid stimuleert herbeplanting en de ontsluiting van gebieden met homogene houtsoorten. De triplexfabricage vormt de belangrijkste tak van houtindustrie. Er zijn 20 houtzagerijen, waarvan Bruynzeel-Suriname de grootste is. In Apoera wordt een grote zagerij opgericht.

Er zullen nog elf zagerijen worden gebouwd, die ieder zo groot zullen zijn als de Bruynzeel-Suriname. VISSERIJ. Er is kustvisserij en zoetwatervisserij. De visserij kan door de rijkdom aan vis van de Surinaamse wateren worden ontwikkeld en uitgebreid.

ENERGIE. Het hydro-elektriciteitswerk in Brokopondo (capaciteit 12000 kW) werkt sinds 1965. Het Toraricaproject zal zorg dragen voor 18000 kW en zal voorzien in irrigatie van 1,5 mln. ha. Om het bauxiet in het westen van het land te exploiteren is in de Kabalebo een stuwmeer aangelegd, dat de benodigde energie zal leveren (2,4 mln. kW). MIJNBOUW. De mijnbouwsector neemt met 32 % deel aan het BNP.

De aanwezigheid van ijzererts (lateritisch ijzererts), koper, chroom, mangaan en goud is aangetoond; het onderzoek is nog gaande. De exploitatie van bauxiet is de belangrijkste Surinaamse economische activiteit. Aan de totale overheidsinkomsten draagt de bauxietsector 48 % bij; 80 % van de uitvoer is bauxiet, aluinaarde en aluminium. Van de wereldproduktie levert het land slechts 5,6 %. Van de beroepsbevolking werkt 7 % in de bauxietsector. De helft van het bauxiet wordt in Suriname zelf tot aluinaarde verwerkt; 4 % van het bauxiet wordt tot aluminium verwerkt. Van de binnenlandse produktie van aluminium wordt 97 % uitgevoerd.

Bauxiet in de kustvlakte is van sedimentaire oorsprong. In het zuiden van deze zone komt bauxiet in dagbouw voor; naar het noorden toe ligt het steeds dieper (tot 30 m). Exploitatie vindt plaats in Moengo door de Suralco (dochtermaatschappij van de Aluminum Company of America); in Onverdacht werkt de NV Billiton Maatschappij Suriname. Er zijn mijnen bij Paranam en bij Rorac. De grootste smelters staan in Paranam en in Brokopondo. Verder komt bauxiet voor in lateriet van diverse plateaus, kleine concentraties in het Nassaugebergte, het Lelygebergte, het Bronsgebergte, in grote hoeveelheden in het Bakhuisgebergte.

Totale reserves 300—400 t. Voor het Bakhuisgebergte zijn reeds exploitatievergunningen verstrekt. In Apoera (project West-Suriname) zijn een aluinaardefabriek, een aluminiumsmelter en aluminiumverwerkende industrieën gepland (de spoorlijn is bijna gereed; het Kabalebostuwmeer moet de energie leveren). INDUSTRIE. Naast de bauxietverwerkende industrieën en de houtverwerkende industrie, is er enige fabricage van consumptiegoederen voor de binnenlandse markt en toeleveringsprodukten voor de bouwnijverheid. De regering stimuleert de industrie ; bij voorkeur dienen eigen grondstoffen te worden verwerkt.

Belemmerende factoren zijn: gebrek aan kapitaal en aan vakkennis, de kleine binnenlandse markt, hoge vervoerskosten HANDEL. De export omvat bauxiet (90 %), agrarische produkten (6 %), bosbouw (3 %). Import: gronden hulpstoffen (41,3 %), motorrijwielen, personenauto’s (28,6 %), consumptiegoederen en investeringsgoederen (17,3 %), brandstoffen (12,8 %). De belangrijkste handelspartners zijn: de VS, Trinidad en Tobago, Nederland en de Scandinavische landen. Nederland voert m.n. aluminiumoxide en rijst in. De betalingsbalans wordt alleen in evenwicht gehouden door forse Ned. bijdragen. Ook tegenover andere landen bestaan hoge schulden.

VERKEER. Alleen het kustgebied is goed ontsloten. De belangrijkste wegen zijn de oost—westverbinding (390 km) tussen Albina—Nieuw-Nickerie en de noord—zuidverbinding Paramaribo—Goddo (zal worden doorgetrokken naar de Braziliaanse grens). Paramaribo is verbonden met de bauxietcentra Smalkalden, Paranam en met het vliegveld Zanderij. De totale lengte van het wegennet bedraagt 2000 km. Er loopt een enkel-spoorlijn Onverwacht-Brownsweg (86 km).

Belangrijkste haven is Paramaribo, verder Paranam, Rorac; Moengo, Nieuw-Nickerie. In het personenen goederenverkeer spelen de binnenvaart en de kustvaart een belangrijke rol. Surinam Airways Ltd. heeft vanaf Zanderij binnenlandse lijnen. TOERISME. Het toerisme wordt van staatswege gestimuleerd. Het tropisch regenwoud met de vele diersoorten en de cultuur van Indianen en Bosnegers zijn toeristisch interessant.

STAATSINRICHTING BESTUUR. De regering bestaat uit de president en de Raad van Ministers (13), geassisteerd door een Adviesraad van 6 leden. Er is een één-kamerparlement, de Staten van Suriname (39 leden), gekozen via algemeen kiesrecht, voor een periode van vier jaar. Het land is verdeeld in negen districten: Nickerie, Coronie, Saramacca, Brokopondo, Para, Suriname, Commewijne, Marowijne en Paramaribo. RECHTSPRAAK. Het hoogste rechtscollege is het Hof van Justitie (Paramaribo), hoofdzakelijk voor appelzaken. Er zijn drie kantongerechten (Paramaribo).

MUNT. De munteenheid is de Surinaamse gulden (Sf), verdeeld in 100 cent. De koers was op 1.2.1980: SflOO = f 112,77 = BF 1611. ONDERWIJS. Tussen het 6e en 12e jaar bestaat leerplicht. Het basisonderwijs is gratis. Er zijn vele middelbare scholen en er is beroepsonderwijs (geen landbouwonderwijs); er zijn drie ingenieursscholen en vijf pedagogische academies.

De Universiteit van Suriname (1968) heeft een medische en een juridische faculteit. De onderwijzers zijn vooral creolen. Het analfabetisme is 16 %.

DEFENSIE. De defensie is in opbouw. Er is dienstplicht van 18—35 jaar. Totale sterkte 800—1000 man; georganiseerd in infanteriecompagnieën. Ca. 35 % is beroepspersoneel.

LITT. F.J.van Wel, Suriname, balans van een kwart eeuw opbouwwerk (1975).

KLIMAAT. Suriname heeft een tropisch zeeklimaat, dat onder invloed staat van de noordoostpassaat. De gemiddelde temperatuur in juni is 25,9 °C, in okt. 28 °C. De warmste periode ligt in de grote droge tijd (aug.—okt.). Er is een kleine droge tijd van begin febr. tot half maart. De relatieve vochtigheid is hoog.

De jaarlijks gemiddelde regenval in de noordelijke helft van Suriname bedraagt 2000—2500 mm, in de zuidelijke helft 2500 mm. Een smalle strook langs de kust is droger (1000-2000 mm/jaar).

FLORA. Evenwijdig aan de kust liggen de volgende vegetatiezones: 1. mangrove langs de kust en langs riviermondingen; open kruidachtige moerassen (zwampen) en diverse types moerasbos; 2. regenen moerasbos op de ritsen, met daartussen zwampen; 3. savanne (open savanne, laag en hoog savannebos); 4. dicht tropisch regenbos, rivieren kreekoevers met moerasbos; 5. het uiterste zuiden heeft een bergachtig savannegebied. Er zijn vele natuurreservaten: Coppenamepunt (vogels, o.a. ibissen), Wiawia (schildpadden), Galibi (schildpadden), Raleighvallen-Volzberg (cactussen), Brownsberg (planten), Brickheuvel, Sipelawini-savanne. Mahoniebomen komen veel voor. De kankantrie (boom) en de faja-lobie (bloem) zijn kenmerkend voor Suriname.

FAUNA. Suriname is rijk aan diersoorten: o.a. 30 soorten vleermuizen, buidelratten, marters, katachtigen (w.o. de poema, jaguar, ocelot), bosvarkens, herten. In de zwampen en rivieren komen zeekoeien en dolfijnen voor. Ook worden tapir, apen, luiaard, miereneter, gordeldier, vele soorten knaagdieren, leguaan, groene boomhagedis, slangen, land-, wateren zeeschildpadden, kaaimannen, kikkers en padden aangetroffen. De Surinaamse wateren zijn rijk aan vis. Ook de vogelwereld is rijk geschakeerd (watervogels, papegaaien, toekans, anamoes, kolibri’s, gieren, bosarenden).

BEVOLKING ALGEMEEN. De Surinaamse bevolking, met uitzondering van de Indianen, stamt af van slaven en van contractarbeiders, die uit verschillende delen van de wereld zijn aangevoerd. Verder zijn er nog kleine groepen immigranten, zoals Europeanen, Libanezen en Chinezen (iedere groep ruim 1 % van de bevolking).

Indianen (2 % van de bevolking) wonen in verspreide nederzettingen op de hoge rivieroevers in het tropisch regenwoud. Bosnegers (ook: Boslandcreolen; 10 % van de bevolking), afstammelingen van gevluchte slaven, wonen zuidelijk van de watervallen en stroomversnellingen, op hoge rivieroevers in het tropisch regenwoud. De creoolse bevolkingsgroep (31 %), afstammelingen van slaven, al dan niet gemengd met Europeanen, bewonen Paramaribo en omgeving. Hindoestanen (37 %) wonen voor het grootste deel in Paramaribo. Javanen (15 %j bewonen de landbouwdistricten om Paramaribo.

Het geboortencijfer is 32,8 %o, het sterftecijfer 6,4 %o. De helft van de bevolking is jonger dan 15 jaar. Door de toegenomen emigratie naar Nederland daalde de groeivoet in 1972-75 van 3,5 % tot 1,1 % per jaar. De migratie naar Nederland onttrok veel hoger geschoolden aan de Surinaamse samenleving. In 1967 vertrokken 3396 personen naar Nederland, in 1975 31117, in 1979 ca. 18000. URBANISATIE. Van de bevolking woont ca. 56 % in Paramaribo, het politiek, cultureel, sociaal en economisch centrum van het land.

De rest van de bevolking woont in geïsoleerde nederzettingen in de kuststrook en langs de rivieren. Migratie uit de districten wordt geneutraliseerd door emigratie naar het buitenland. Van de creolen, Chinezen en Europeanen wonen 70 % in de stad. De verschillende bevolkingsgroepen hebben ieder een eigen een eigen cultuurbezit.

TAAL. De verschillende bevolkingsgroepen hebben hun eigen taal; de officiële landstaal is het Nederlands, het Hindi komt op de tweede, het Javaans op de derde plaats. Sranan (Surinaams; neger-Engels) is de lingua franca. Het Spaans moet (regeringsbesluit 1976) de algemene voertaal worden.

GODSDIENST. Van de bevolking is 27 % hindoe, 20 % islamiet, 22 % rooms-katholiek. De evangelische kerken hebben veel aanhangers. Natuurgodsdiensten worden in het binnenland beleden. Hernhutters hebben zendingsposten in het binnenland. ONTWIKKELINGSSITUATIE.

De Stichting Planbureau Suriname stelt voor: verbetering van het welzijn van de bevolking, vergroting van het nationale produkt en een gelijkmatiger inkomensverdeling. Er is een meerjaren-ontwikkelingsplan 197685, en een alternatief plan, gebaseerd op uitvoering in 15 jaar. Oude, reeds bestaande concentratiegebieden zullen worden verbeterd in infrastructureel opzicht (Groot-Paramaribo, Nickerie-Coronie, Moengo—Albina—Patamacca). Nieuwe concentratiegebieden worden: West-Suriname (Apoera—Kabalebo—Adampada), Tibiti—Coppename en Brokopondo. Ten behoeve van de verspreid wonende Indianen en Bosnegers zullen er ontwikkelingskernen komen: Goejaba, Poesogroenoe, Drietabbetje en Cottica. De Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland—Suriname toetst de plannen; Nederland zal deze plannen op verschillende wijzen financieren.

Verdere ontwikkeling hangt voor een groot deel af van de emigratie van Surinamers, van de ontwikkeling en exploitatie van het bauxiet, de toegang tot de EG en de Caribbean Common Market en van de samenwerking met Venezuela. COMMUNICATIE. In de grondwet is de persvrijheid gegarandeerd. Er zijn vijf dagbladen: De West, De Ware Tijd, De Vrije Stem, Njoen Sranan en Actueel. Opiniebladen zijn Onze Tijd, Pipel, Volkskrant, Rode Ster en Rode Surinamer. De zes radioomroepen zijn alle commercieel.

Sinds 1965 is er een televisiestation. Er zijn 110000 radioen 36000 televisietoestellen.

ECONOMIE LANDBOUW. De landbouw is beperkt tot de kustzone. Van de beroepsbevolking werkt 20 % in de landbouw; deze sector neemt voor 8 % deel aan het bruto nationaal produkt (BNP). De landbouw dekt slechts voor de helft de behoefte aan de benodigde voedingsmiddelen. In de kustlandschappen hebben de landbouwgronden weinig kunstmest nodig; polderaanleg, irrigatie en drainage zijn onontbeerlijk. De lichtere zandgronden vragen veel bemesting.

Het aantal bedrijven van groter dan 20 ha neemt toe. Landbouw op kleine schaal, de bevolkingslandbouw stagneert, waardoor er steeds meer migratie naar Paramaribo is. Rijst is het belangrijkste produkt; het vormt de helft van de export van de agrarische produkten. Het rijstareaal wordt uitgebreid door het Stondansiproject (in Nickerie-Coronie) en het Corantijnkanaalproject. De oliepalmplantage Victoria en het oliepalmareaal als geheel worden uitgebreid. Voor de suikerproduktie bestaat één (staats)onderneming: Mariënburg.

De suikeren de citrusproduktie stagneren door gebrek aan arbeidskrachten. Ook het areaal ten behoeve van bananencultuur zal door het Stondansiproject worden uitgebreid.