m. (-s), roman die het leven in een bepaalde streek of plaats beschrijft.
(e) De streekroman is in de romantiek tot volle ontplooiing gekomen onder invloed van de belangstelling voor de natuur en het leven op het platteland (J.J.Rousseau). Vooral in het begin was de streekroman tendentieus, in deze zin dat hij de landelijke eenvoud tegenover de verdorvenheid en de decadentie van de stad stelde. De streekroman bezit in het algemeen een wat clichématig karakter; bepaalde motieven (vader-zoonconflict, tegenstelling enkeling-gemeenschap) keren er telkens in terug. De grote litteraire stromingen van de 19e en 20e eeuw hebben er hun invloed op doen gelden (o.a. het naturalisme), waardoor het genre aan diepte heeft gewonnen. De geringe waardering die de officiële kritiek in het algemeen voor de streekroman heeft, is omgekeerd evenredig met zijn populariteit bij het grote publiek.
In de Nederlandstalige letterkunde kwam het genre ca. 1840 op: H.Conscience, A. en J.R.Snieders, J. J.Cremer, V.Loveling. In het werk van o.a. I.Querido en S.Streuvels overstemde het sociale element het idyllische, dat het genre vooral in zijn oudere periode eigen was. Tot de bekendste Ned. auteurs uit de nieuwere periode behoren H.de Man, A.Coolen, J.H.Eekhout, J.Campert, F.Timmermans, E. Claes, A.Snieders, T.de Vries, A.de Vries, A.M. de Jong, M.Koenen, B.van Eijsselsteijn; Fries: S. Kloosterman en A.Brouwer; Afrikaans: J.van Bruggen.
Het genre werd voorts beoefend door o.a. P.Keiler (Duitsland), H.de Balzac (Frankrijk), D.H.Lawrence (Engeland), J.Steinbeck (VS), K.Hamsun en T.F.GuIbranssen (Noorwegen), I.Silone (Italië), N. Gógol (Rusland) en F.E.Sillanpää (Finland).