(stookte, heeft gestookt),
1. zijn tanden —; die met een puntig voorwerp van etensresten zuiveren;
2. door porren met een pook e.d., aanwakkeren; (ook fig.) tweedracht —;
3. brandend houden, laten branden;
4. als brandstof gebruiken: met natuurlijk uraan gestookte reactoren;
5. een vuur branden op een daartoe ingerichte plaats in een gebouw om een ruimte te verwarmen;
6. distilleren, overhalen.