o. (-en), klooster, geestelijk gesticht; m.n. bisdom.
ⓔ In de Noordelijke Nederlanden werd de term Sticht vooral gebruikt ter aanduiding van het wereldlijk gebied van de bisschop van Utrecht. Dit bestond uit het Nedersticht, ongeveer samenvallend met de prov. Utrecht, het Oversticht, nl. Overijssel, en verder uit Drenthe en de stad Groningen met naaste omgeving.