v.,
1. vermogen om kracht, resp. veel kracht te ontwikkelen: de – van de geest; de – van de vijand;
2. moed, flinkheid, kracht om smart of leed te dragen: ik wens u –;
3. weerstandsvermogen, duurzaamheid: de – van stof;
4. intensiteit: de – van een geluid, van licht; kracht van werking of beweging: de – van elektrische stromen;
5. gehalte, concentratie: de – van een geneesmiddel;
6. talrijkheid: de – van een partij;
7. (-n), vesting, fort.