Hendrik, Noors filosoof en schrijver, *2.5.1773 Stavanger, †13.2.1845 Berlijn; van Deens-Duitse afkomst. Steffens studeerde mineralogie te Kopenhagen, biologie te Kiel en natuurfilosofie te Berlijn.
In 1802 werd hij lector te Kopenhagen, in 1804 hoogleraar te Halle, in 1811 te Breslau en in 1832 te Berlijn. Hij is een vertegenwoordiger van de romantiek, wiens denkbeelden sterk beïnvloed zijn door zijn leermeester F.W.J.von Schelling. Hij doceerde mineralogie, fysica en natuurfilosofie. Deze laatste was een verbinding van wetenschappelijke inzichten en mythologische verklaringen. Mythen steunen weliswaar op de verbeelding, maar zijn volgens Steffens niettemin een vorm van goddelijke openbaring en dienen derhalve als fundamenteel juist beschouwd te worden. De geschiedenis van de natuur zag Steffens als een trapsgewijze ontwikkeling van anorganische naar organische en bezielde vormen.
Deze ontwikkeling bereikt haar hoogtepunt in het menselijke individu, dat moet beschouwd worden als een microkosmos, waarin de hele ontwikkeling van de natuur zich weerspiegelt. Steffens autobiografie Was ich erlebte (10 dln. 1840—44) is een belangrijke bron voor het geestesleven van de romantiek. Hij schreef ook novellen en romans. Werken: Grundzüge der philos. Naturwissenschaft (1806), Über die Idee der Universitäten (1809), Anthropologie (2 dln. 1833), Novellen (16 dln. 1837—38), Christliche Religionsphilosophie (2 dln. 1839). Uitgaven: Zur Philosophie der Geschichte, door R.Eucken (1894); Schriften, door M.Pulver (1921).
LITT. J.Møller, H.Steffens (1958; Du. vert. 1962); F.Paul, H.Steffens. Naturphilosophie und Universalromantik (1973).