m. (stelen),
1. stengelachtig plantedeel, b.v. bladsteel, bloemsteel;
2. handvat, m.n. in de vorm van een stok of schacht van verschillende voorwerpen: de — van een bijl; (zegsw.) hij wil weten hoe de vork in de — zit, hoe het met de zaak gesteld is, wat er precies aan de hand is; de — naar de bijl werpen, de zaak opgeven, er niets meer van willen weten; holle pijp, buis: een tabakspijp met korte —;
3. schacht: de — van een lans; cilindervormig deel van een klinknagel, een schroefbout enz.