Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

stal

betekenis & definitie

m. (-len), 1. (litt. taal) uitwendige vorm of gedaante: bloemen van allerlei — en kleur;

2. zetel in een koorbank;
3. staanplaats op de markt of in de hal; kraam of toonbank; vooral in de vorm stalletje;
4. omsloten en overdekte ruimte, houten of stenen gebouw als verblijf van paarden, runderen, schapen, geiten enz. ⓔ: koeien op — zetten; het paard ruikt de —, als men bijna klaar is, heeft men haast; het gaat te hard van —, begint met te grote ijver en dat kan niet voortduren; hij heeft er goed voer en een warme —, hij heeft het er goed; iets op — zetten, afdanken, niet meer gebruiken;
5. (fig.) ruimte, vertrek waar veel rommel is of waar het erg vuil is: ruim die boel eens gauw op, is me dat hier een —!;
6. inhoud van een stal, de gezamenlijke dieren die men er houdt: de — aanvullen; (een) — houden, paarden houden; renstal, stel renwagens dat een bepaalde fabriek bij wedstrijden vertegenwoordigt; serie motorfietsen of auto’s van een bepaald fabrikaat.

ⓔ Koestal. Koestallen zijn te verdelen in twee hoofdgroepen, nl. grupstallen waar de dieren in staan vastgebonden en loopstallen waar de dieren binnen een bepaalde ruimte vrij kunnen rondlopen. De grupstal is van oudsher de meest voorkomende koestal in de Benelux; vanaf 1970 maakt de ligboxenstal bij nieuwbouw op grotere bedrijven sterke opgang. In de grupstallen onderscheidt men de Friese en de Hollandse stal. In de Friese stal staan de dieren met de koppen direct tegen de buitenof binnenmuur, al naar gelang de stal eenof tweerijig is. Tussen de rijen bevindt zich de mestgang, die tevens voergang is.

In de eenrijige Hollandse stal is altijd een aparte mestgang en een voergang. In de tweerijige Hollandse stal staan de dieren doorgaans met de koppen naar elkaar toe; er zijn dan twee mestgangen en één vrij brede voergang. Soms staan de koeien ook in een Hollandse stal met de achterstellen naar elkaar toe (gezwaaide Hollandse stal). Bij dit type stal zijn er dan twee voergangen en één mestgang. Er zijn ook drieen vierrijige grupstallen. De temperatuur in de grupstal kan het beste tussen 10-15°C liggen.

Daarbij moet er een goede ventilatie zijn. In een nieuwe grupstal wordt de lucht meestal mechanisch ververst. De ventilatoren worden door een thermostaat inen uitgeschakeld. De lucht komt de stal binnen door een aantal regelmatig over de gevels verspreide tochtvrije openingen. Bij een grupstal zijn zowel de wanden als het plafond geïsoleerd. Als maat voor de isolatiewaarde van het plafond dient in de regel een 6 cm dikke deken van mineraalwol.

De inhoud van een grupstal bedraagt in de regel 15-18 m3 per koe. Teneinde voldoende daglicht in de stal te krijgen beslaat het raamoppervlak ca. 1/15 1/18 van het vloeroppervlak. Bij gebruik van strooisel is de stand (d.i. de vloer waarop de koe staat of ligt) gemaakt van klinkers of beton. Wordt geen of zeer weinig strooisel gebruikt, dan wordt de stand vaak bedekt met een rubbermat. Achter de stand bevindt zich de grup. Het is de bedoeling dat de lengte van de stand en de wijze van bevestiging van het dier zodanig zijn afgestemd dat alle mest en urine in de grup valt.

Bij gescheiden mestbewaring, d.w.z. als men vaste en vloeibare mest apart bewaart, is de grup 60 cm breed en aan de standzijde 40 cm diep. Aan de andere zijde is in de grupbodem een giergootje aangebracht voor de afvoer van gier. Het gootje is afgedekt met van tapse gaten voorziene betonplanken. De vaste mest kan mechanisch door middel van een mestschuif, een rondgaande ketting met meenemers of een zgn. schuifstangsysteem worden afgevoerd. Bij toepassing van het drijfmestsysteem (geen scheiding van vaste en vloeibare mest) is de grup 80 cm breed en ten minste 75 cm diep. De grup is dan afgedekt met stalen roosters waardoor mest en urine vallen.

De bodem van deze grup ligt horizontaal. De mestmassa drijft meestal zonder toevoeging van enig water langzaam naar de mestput of -kelder.

De wijze van bevestiging van de koeien in een grupstal is zeer verschillend. Van oudsher komt nog voor de overdwarse bevestiging. Daarbij heeft de koe een halsriem of een ketting om de hals; met een draaiwartel behoren hieraan twee zijkettingen te zijn gemaakt. Deze zijkettingen zijn bevestigd aan een aan weerszijden van de koe staande stalafscheiding (stalbokje), of aan direct achter de knieboom verticaal staande houten stalpalen (stalhaken, repels). Een veel toegepaste manier van bevestiging is de verticale bevestiging met behulp van hangketting of -nylon.

Een nieuwere vorm van grupstal is de combinatie van de grupstal met de ➝doorloopmelkstal. De koeien worden dan voor het melken losgemaakt, in een wachtruimte verzameld en in de doorloopmelkstal gemolken om daarna weer naar de grupstal terug te keren. Het op gemakkelijke wijze kunnen losmaken en vastzetten van de koeien is hierbij van groot belang. Er bestaan systemen waarbij de koeien na terugkeer van de doorloopmelkstal zichzelf op de stand opsluiten.

Tussen 1950-60 is men in Nederland en België met de bouw van loopstallen begonnen. Deze loopstal was een gemoderniseerde potstal. De grote verschillen met de oude potstal waren dat de koeien niet vaststonden en dat er een aparte plaats was waar de koeien werden gemolken: de doorloopmelkstal. Deze loopstal waar per koe ca. 6 m2 gestrooide ligruimte aanwezig was heeft niet veel opgang gemaakt. De oorzaken hiervoor waren dat het strooiselverbruik veel te hoog lag en dat het dagelijks instrooien van de ligruimte met schoon strooisel en het na verloop van maanden verwijderen van het ontstane mestpakket te veel tijd vergde. Uit deze bezwaren is een nieuwe vorm van loopstal ontstaan, nl. de ligboxenstal en als variant de voerligboxenstal.

In de ligboxenstal is per koe een box aanwezig ter breedte van 1,10 tot 1,20 m en ter lengte van 2,10 tot 2,20 m. De dieren zijn vrij zich naar een box te begeven en daarin te gaan liggen, of te lopen over de looppaden tussen de rijen boxen of op de loopeetruimte. Deze laatste grenst aan de voergang en vandaar kunnen de dieren hooi, kuilvoer of andere voedermiddelen opnemen. De paden waar de koeien lopen zijn uitgevoerd als dichte betonvloeren of als roostervloer. Tweemaal per dag gaan de melkkoeien naar de wachtruimte voor de doorloopmelkstal om in die melkstal te worden gemolken. Na het melken lopen de dieren terug naar de ligboxen of ’s morgens naar de weide.

Paardestal. Een paardestal moet een koele, frisse ruimte zijn. Daartoe moeten er voldoende regelbare openingen in de wand aanwezig zijn voor de aanvoer van frisse lucht. Voor de luchtafvoer dienen voldoende grote afsluitbare openingen. De luchtafvoer kan ook met een ventilator geschieden. De ventilatie moet tochtvrij verlopen.

Paarden kunnen worden gestald op stand of in boxen. Een box voor één paard heeft doorgaans een afmeting van 3 m x 3 m. Staan de paarden op stand dan is de lengte ca. 3 m en de breedte 1,50 m. Tussen paarden op stand wordt meestal een latierboom aangebracht. Soms komt een vaste afscheiding voor in de vorm van een muurtje of een schot. Een en ander moet zeer degelijk worden uitgevoerd.

De vloer van een paardestal bestaat uit harde klinkers, die met holle voegen op afschot naar het achter de stand liggende giergootje worden gelegd. Wordt veel stro gebruikt, dan kan de vloer eventueel van beton worden gemaakt. Het voeren gebeurt door middel van een krib met de rand op een hoogte van 1,10 m en een ruif op 1,60 m. In plaats van een krib en ruif worden ook wel een hooibak of grondruif met haverbakje toegepast. Onder de krib of het haverbakje kan een automatisch drinkwaterbakje worden geplaatst.

Varkensstal. In het algemeen zijn varkensstallen goed geïsoleerde en geventileerde gebouwen. Mestvarkens en fokvarkens stellen verschillende eisen aan het stalklimaat. Het is daarom onjuist die te zamen in één ruimte onder te brengen. De bekendste stal voor mestvarkens is de zgn. Deense stal.

Deze heeft in het midden een voergang. Aan weerszijden liggen de troggen waarachter de ligruimten, en tegen de zijgevels de mestruimten. Soms bevindt de mestruimte zich in het midden van de stal. Er zijn dan twee voergangen langs de zijgevels. Men spreekt in dat geval van een Deense stal met centrale mestgang of van een gezwaaide Deense stal. Veel opgang maakt de roostervloerstal, waarbij de scheiding tussen ligruimte en mestruimte geheel ontbreekt en de vloer uit roosterbalken bestaat.

De mest wordt in dit type stal door de spleten tussen de balken getrapt. Een tussenvorm is de stal met halfroostervloer. Op grotere bedrijven treft men vaak vierrijige stallen aan. Bij fokvarkens onderscheidt men de huisvesting van zeugen met biggen en die van zeugen zonder biggen. Vooral pasgeboren biggen stellen hoge eisen aan het stalklimaat m.n. wat de temperatuur betreft. Hoogdrachtige zeugen worden in een kraamopfokstal gehuisvest.

Deze is voorzien van een aantal kraamopfokhokken. Hierin worden de biggen geboren. De zeug is in het kraamopfokhok opgesloten in een kooi van buiswerk of vastgezet met een schoftof halsriem aan een vloeranker. De kans dat de zeug op de biggen gaat liggen is daarbij uiterst gering. De ruimte waar de biggen liggen wordt verwarmd tot een temperatuur van 25-30°C. De biggen worden op een leeftijd van 4-6 weken gespeend.

Zij verhuizen dan naar de afdeling voor gespeende biggen. Deze afdeling bevat batterijen waarin per kooi 8-10 dieren worden gehouden of grondhokken met 10-20 dieren per hok. Op een leeftijd van 9-10 weken worden de biggen bij een gemiddeld gewicht van 22 kg overgebracht naar de mestvarkensstal. Voor de huisvesting van zeugen zonder biggen bestaan vele mogelijkheden. Men onderscheidt groepshuisvesting (groepjes van 5-10 zeugen met individuele voedering en gescheiden bigen mestruimte) en individuele huisvesting (de zeug in een ligbox of vastgebonden met een schoftriem).