Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

stabilisator

betekenis & definitie

(-en, -s),

1. hulpmiddel om de stabiliteit te verbeteren, b.v. voor het rechthouden van de auto in de bochten (torsiestaafstabilisator) of als antislingermiddel;
2. (chemie) een stof die in staat is een verandering, gewoonlijk ontleding, van een andere stof te voorkomen of af te remmen (e);
3. (elektrotechniek) toestel of inrichting voor het constant houden van een elektrische grootheid (e);
4. (zuivelindustrie) melkcentrifuge waarmee de vetbolletjes in de melk worden gehomogeniseerd teneinde oproming in de verpakking tegen te gaan.

(e) CHEMIE. Een stabilisator wordt in bepaalde gevallen, afhankelijk van de te vervullen functie ook ➝antioxidant genoemd. Daarnaast wordt ook een stof die een emulsie stabiel houdt of een colloïdale oplossing stabiliseert een stabilisator genoemd (b.v. eiwitten kunnen een emulsie van rubber in water (laten) stabiliseren). In deze gevallen wordt meestal door verandering van de grensvlakpotentiaal uitvlokken voorkomen. In de plasticindustrie wordt aan bepaalde kunststoffen een stof toegevoegd die de afbraak door invloed van licht of metalen moet voorkomen. Ook dit wordt een stabilisator genoemd (b.v. vetzure zepen van zware metalen in PVC).

ELEKTROTECHNIEK. Door de stabilisator wordt meestal de spanning (uitgangsspanning) constant gehouden, d.i. binnen bepaalde grenzen van de ingangsspanning van het toestel en van belastingsvariaties. De stabilisatie berust in het algemeen op terugkoppeling, soms worden ook niet-lineaire componenten toegepast. De stabilisatie is nooit perfect omdat de afwijking van de gewenste waarden de mate van bijsturing bepaalt.

< >