Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

spie

betekenis & definitie

v./m. (-ën),

1. ijzeren pen;
2. houten of metalen wig, o.a. voor het zodanig vastzetten van onderdelen, dat zij weer losgemaakt kunnen worden (e): iets met een — vastzetten;
3. (kleermakerij) figuurnaad, geer.

(e) Bevestigingsspieën dienen om twee voorwerpen zo met elkaar te verbinden dat deze zich niet ten opzichte van elkaar kunnen verplaatsen.

Schijfspieën (Woodruffspieën) worden vooral gebruikt voor het monteren van ringen en naven op assen. Schuifspieën maken dat delen ten opzichte van een ander deel zich in een bepaalde richting over een zekere lengte kunnen verschuiven. Drijfspieën gebruikt men voornamelijk voor het vastklemmen van (tand)wielen en riemschijven op draaiende assen. Soms zijn ze voorzien van een verhoogd einde om het losstaan te vergemakkelijken (kopspie). Holle spieën passen met de holle zijde op de ronding van de as en zijn slechts geschikt voor het overbrengen van kleine krachten. Tangentiële spieën worden in paren in axiale richting langs de as gelegd waarbij de spiesleuven een hoek van 120° met elkaar maken. Zij zijn buitengewoon geschikt voor het overbrengen van stotende en wringende momenten.