Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schrift

betekenis & definitie

o. (-en),

1. samenstel van tekens waarmee taaluitingen kunnen worden zichtbaar gemaakt en vastgelegd;
2. manier, hetzij karakteristieke of toevallige wijze waarop iemand schrijft of iets geschreven is: die brief is van moeder, ik zie het aan het schrift; ook met betrekking tot de lijnvoering bij het tekenen: een sierlijk schrift; soort, type of maat van karakters waarvan men zich bedient: staand, lopend, rond schrift;
3. de lettertekens waarvan men zich in een bepaalde taal bedient: Arabisch schrift;
4. lettersoort voor boekdrukschrift, in- of opschriften: Italiaanse, klassieke, halfvette schriften;
5. wat geschreven is, geheel van letter(en cijfer-)tekens: iets op brengen, opschrijven; ik heb het op -, zwart op wit; schrift met schrift vergelijken, de ene tekst met de andere, een van de eerste eisen van exegese;
6. (vero.) geschrift; nog in samenst.: schotschrift, verzoekschrift;
7. document; m.n. schuldbekentenis;
8. schrijfboek: de schriften ronddelen, ophalen.

GESCHIEDENIS

De band van het schrift met de taal heeft niet altijd bestaan. Zoals J.J.Gelb in zijn A study of writing (1952) heeft uiteengezet doet men er beter aan het schrift op minder enge wijze te definiëren, nl. als een communicatiesysteem van conventionele, zichtbare tekens. Het ligt dan voor de hand, voor de oorsprong van het schrift aansluiting te zoeken bij het feit dat de mens al zeer vroeg (meer dan 20000 jaren geleden) de behoefte heeft gevoeld tekeningen te maken. Dit blijkt uit de prehistorische rotstekeningen die in vele delen van de wereld worden aangetroffen (b.v. in Zuid-Frankrijk). Men mag echter in deze tekeningen nog niet zonder meer een vorm van schrift zien.

Met meer recht kan men dat doen wanneer door middel van bepaalde tekeningen van eenvoudige, maar soms ook zeer complexe aard kennelijk beoogd werd bepaalde informatie vast te leggen en/of aan anderen over te brengen. In deze eerste fase, door Gelb de semasiografische fase genoemd, waarin nog geen nauwe binding optreedt met de taal, moeten dan nog twee typen onderscheiden worden: het pictografische of ideografische schrift, waarbij de mededeling geschiedt door middel van afbeeldingen van bepaalde dingen of personen die essentieel zijn voor de overdracht van de boodschap (b.v. de afbeelding bij een steil rotspad in New Mexico, VS, van een omgekeerd getekende ruiter te paard, waarnaast een berggeit in normale positie, ter aanduiding van het feit dat het betrokken pad een geitenpad is, ongeschikt voor mensen te paard), en het mnemotechnische schrift, waarbij een of meer afbeeldingen van objecten dienen om de herinnering op te roepen aan een persoon, voorwerp of zegswijze (b.v. bij de Ewe-negers van Togo, Afrika, een naald met een draad erdoor ter herinnering aan de zegswijze: de draad volgt de naald, een zegswijze die ongeveer hetzelfde betekent als: de appel valt niet ver van de boom).

De mnemotechnische methode heeft meer dan de pictografische aanleiding gegeven tot het ontstaan van de thans bekende soorten schrift, doordat men met eerstgenoemde methode niet zozeer beoogt een bepaalde gebeurtenis of situatie te beschrijven, maar het in de herinnering oproepen van bepaalde, meestal door middel van bepaalde woorden, benoemde objecten. Zodra men nu tot de ontdekking kwam dat bepaalde tekeningen kunnen dienen als weergave van bepaalde woorden (verband gelegd tussen taal en tekening) was een uiterst belangrijke stap op weg naar een verdere ontwikkeling van het schrift gezet. De weg wordt zo gebaand voor een logografisch schrift, d.w.z. een schrift waarbij bepaalde geschreven symbolen gebruikt werden voor weergave van woorden. Gezien de rijkdom aan woorden die iedere taal reeds in de oudste tijden bezeten moet hebben, is het onwaarschijnlijk dat volledig logografisch schrift zich ooit heeft kunnen ontwikkelen. Zelfs het Chinese schrift, dat relatief nog het meest van een logografisch schrift weg heeft, bezat al in zijn oudste vormen tekens die niet een verbale, maar een syllabische waarde hadden. Ontwikkeling tot een volledig systeem was pas mogelijk door invoering van het fonetische beginsel, d.w.z. toen men getroffen was door het feit dat tussen diverse woorden algehele of gedeeltelijke gelijkheid van klank bestond en dat men daarvan bij het schrijven gebruik kon maken.

Men besefte toen b.v. in Egypte ( hiëroglief) dat het karakter voor gans ook bruikbaar was voor het woord voor zoon, op grond van het feit dat tussen beide woorden in het Egyptisch een zekere klankgelijkenis bestaat. Waarschijnlijk hebben de Soemeriërs dit fonetische beginsel, waardoor het schrift een rebusachtig karakter krijgt, toegepast.

Van de zeven oudste schriftsoorten: Soemerisch (3100 v.C.-75 n.C.), Proto-elamitisch (3000 v.C.— 2200 v.C.), Proto-indisch (ca.2200 v.C.), Chinees (vanaf 1300 v.C.), Egyptisch (3000 v.C.-400 n.C.), Proto-kretenzisch (2000 v.C.-1200 v.C.) en Hettitisch (1500 v.C.-700 v.C.) is het Soemerische schrift het oudste. Al deze schriftsystemen vertonen in hun oudste vormen reeds drie soorten tekens, nl. tekens voor bepaalde woorden (logogrammen), tekens voor bepaalde syllaben, en bepaalde hulptekens. Het Proto-elamitisch, het Proto-indisch en het Proto-kretenzisch zijn nog niet ontcijferd, de overige zijn ontcijferd in de 19e en 20e eeuw.

De laatste stap in de ontwikkeling van het schrift wordt gevormd door de invoering van het fonemische principe, d.w.z. het regelmatig weergeven van de verschillende fonemen, dus van de verschillende klinkers en medeklinkers van de taal, door afzonderlijke tekens. Pas wanneer dit gebeurt, kan men spreken van het ontstaan van een echt alfabet. Deze laatste ontwikkeling is te danken aan de Grieken, waarbij men echter moet bedenken dat de gedachte van weergave van afzonderlijke spreekklanken van Semitische volken afkomstig was. In de periode van 2000 v.C.-1000 v.C. werden nl. door verschillende Semitische volkeren, die syllabeschrift in gebruik hadden, incidenteel ook de klinkers weergegeven door aanhechting van bepaalde subsidiaire tekens aan de syllabische tekens (de matres lectionis). De Grieken systematiseerden deze bij de Semieten incidenteel voorkomende methode. [prof.dr.E.M.Uhlenbeck].

PALEOGRAFIE

Van de genoemde oude schriften zijn de meeste reeds lang buiten gebruik.

Ook het spijkerschrift, dat uit het Soemerische schrift was ontstaan, wordt niet meer gebruikt, evenmin als de schriften van Midden-Amerika, die door de Spaanse verovering in hun ontwikkeling zijn gestuit. Het Chinese schrift echter leeft nog steeds voort, evenals enkele daarvan afgeleide schriften, zoals het Japanse. De overige schriften op de wereld stammen (met hier te verwaarlozen uitzonderingen) alle af van het door Semieten in het 2e millennium v.C. geschapen alfabet. Belangrijke hedendaagse nakomelingen zijn enerzijds o.a. het Hebreeuwse, Arabische en Ethiopische schrift, anderzijds de talrijke schriften van Indië, Indonesië en Centraal-Azië. Het belangrijkste is het Griekse schrift, waarin de klinkerweergave werd gesystematiseerd. Aan het Griekse schrift zijn o.a. ontleend het Koptische, Gotische, Armeense en het Cyrillische schrift (van o.a.

Rusland ). De belangrijkste ontlening aan het Griekse schrift is het Latijnse schrift. Een aparte groep vormen de runen.

Historisch overzicht van het Latijnse schrift. De Romeinen hebben hun schrift in de 7e eeuw v.C. ontleend aan een plaatselijke variant van het Griekse schrift. Het was, evenals zijn voorbeeld, een majuskelschrift, thans aangeduid als kapitaalschrift, en bereikte in de le eeuw v.C. zijn definitieve vormgeving (met 23 letters). Hiernaast vormde zich voor dagelijks gebruik een cursief, snel en vluchtig geschreven met vele lettervervormingen. Deze cursief maakte in de 2e en 3e eeuw n.C. een ingrijpende ontwikkeling door, met als eindresultaat de nieuwe of minuskelcursief; hiermee waren in hoofdzaak de huidige lettervormen ontstaan (Afb. 59). Daarnaast werden ook nieuwe boekschriften gevormd; de belangrijkste zijn de unciaal en de halfunciaal.

Na de val van het Romeinse Rijk (476) ontstond in de vele kleinere staten op Romeins grondgebied (en zelfs in de aparte, vrij geïsoleerde cultuurcentra daarbinnen) een verscheidenheid van lokale schriftvormen (de ‘nationale handen’), die veelal gebaseerd waren op de minuskelcursief. Het schrift van Spanje (Visigotisch; tot de 12e eeuw en dat van Zuid-Italië (Beneventaans, tot de 13e eeuw) zijn lang in gebruik geweest. Apart staat het insulaire schrift, dat in de 6e eeuw in Ierland is ontstaan; het is belangrijk door de grote cultuurhistorische rol van Ierland, Engeland en de missie van deze landen op het vasteland. Het was in Engeland tot de 10e eeuw het normale schrift, en wordt in Ierland nog wel gebruikt. Inmiddels was kort vóór 800 in Frankrijk een nieuw schrift ontstaan: de Karolingische minuskel. De vormen hiervan zijn in hoofdzaak die van de minuskelcursief, ontdaan van alle cursieve trekken.

Dit schrift was vrij gemakkelijk te schrijven en te lezen. Daarnaast werd voor speciale gevallen (b.v. toentertijd beginnende toepassing van hoofdletters) een spaarzaam gebruik gemaakt van oudere typen, m.n. kapitaal en unciaal. De Karolingische minuskel is een van de belangrijkste scheppingen van de vroege Europese cultuur. Dit schrift verdrong al spoedig alle oudere schriftsoorten. Met slechts onbetekenende wijzigingen (o.a. enig toenemen van afkortingen; geringe lokale differentiatie) was het gedurende enige eeuwen het algemeen Europese schrift.

Pas in de 12e eeuw vond er een ingrijpende stilistische omvorming plaats, parallel met de ontwikkeling die in de kunst tot de gotiek leidde; men spreekt dan ook van gotisch schrift. Deze term omvat een grote verscheidenheid: het oorspronkelijke boekschrift (textualis), een nieuwe cursief en tussenvormen (hybridae). De nieuwe cursief ontstond in de 13e eeuw als gevolg van culturele en sociale veranderingen: de opkomst van de steden, universiteiten, handel en burgerij. Op den duur verdrong de nieuwe cursief de textualis als boekschrift. Er waren bovendien vele varianten al naar gelang de tijd, de landstreek, de schrijver enz. Het gotische schrift is vaak moeilijk leesbaar (o.a. door vele afkortingen) en wordt in vele gevallen beheerst door schoonheidsidealen die niet meer gelden (bekend is de ‘gotische breking’ die vele typen kenmerkt). Een winstpunt was de in de 13e eeuw systematisch doorgevoerde woordscheiding.

Het Italiaanse humanisme verzette zich tegen het gotische schrift en kwam tenslotte (Poggio, ca.1400) tot een imitatie van het schrift waarin de klassieke auteurs waren overgeleverd: Laatkarolingisch schrift voor kleine letters, aangevuld met het oude kapitaalschrift voor hoofdletters; deze harmonische twee-eenheid heet humanistisch (boek)schrift. Daarnaast stond een humanistische cursief. Dit schrift verbreidde zich, mede door toedoen van de drukpers, bezuiden de Alpen zeer snel, in het overige Europa liet het gotische schrift zich moeilijker verdringen. In de Nederlanden werd het tot in de 17e eeuw algemeen gebruikt en in Duitsland kreeg pas na 1945 het humanistische (=Latijnse) schrift definitief de overhand. Van de drukletters lagen de vormen nu voorgoed vast (slechts geringe stijlvariaties zijn mogelijk). De beweeglijker schrijfletter maakte een periode van degeneratie door. Als reactie hierop ontstonden b.v. in de laatste eeuw het blokschrift en de van Engeland uitgaande beweging die de cancellaresca (‘Italic’) van de 16e eeuw tot voorbeeld nam.

Het Latijnse schrift diende om de taal van de Romeinen weer te geven, maar andere volken gebruikten het later voor hun eigen talen, waartoe het soms enigszins aangepast moest worden. De volkstalen die reeds in de 9e eeuw geschreven werden, zijn Duits en Engels. Tegen het einde van de middeleeuwen was dit schrift het schrift van geheel West-Europa; daarna verbreidde het zich mét de westerlingen en de westerse cultuur, zodat het thans het meest verbreide schrift ter wereld is. In de huidige vormen van dit schrift, met zijn 26 letters, zijn de etappes van zijn geschiedenis af te lezen: de hoofdletters zijn kapitaalschrift uit de 1e eeuw, de meeste kleine letters minuskelcursief (3e eeuw, via Karolingisch, 9e eeuw, en humanistisch, 15e eeuw); de a is unciaal, de vormen a g t en de punten op ij gotisch: de systematische scheiding van i/j, u/v/w is 17e-eeuws (zie onder de afzonderlijke letters).

Schriftvormen en ontwikkeling. Het bestuderen van een ontwikkeling als de voor het Latijnse schrift geschetste is de taak van de paleografie. Het materiaal hiervoor zijn de geschreven stukken: handschriften, oorkonden, papyri, inscripties enz. Van andere schriften zouden overeenkomstige historische overzichten te geven zijn. Van de algemene aspecten van zulke schriftontwikkelingen werd één aangestipt: de wisselwerking tussen enerzijds ongedisciplineerd gebruiksschrift (cursieven) en anderzijds geformaliseerd (veelal door getrainde beroepsschrijvers geschreven) schrift, m.n. boekschrift en oorkondeschrift (deze laatste hebben overigens de neiging archaïsche vormen nog lang vast te houden). De veranderlijkheid van een schrift als het Latijnse is echter geenszins algemeen.

Het Arabische schrift b.v. verandert veel minder en veel trager; in het Chinese schrift zijn zelfs sinds de 4e eeuw n.C. alle tot dan ontstane schriftvormen bewust onveranderd gelaten. Hierbij speelt een rol dat de kalligrafie in deze culturen intensiever en met andere functies dan in het Westen wordt beoefend; in China is zij een van de hoofdvormen van beeldende kunst. Schrift en taal. Schrift is een weergave van taal, maar geen precieze. Nog afgezien van de ontoereikende aanduiding van b.v. de zinsmelodie door leestekens, is ook de correlatie van de spraakklanken (fonemen) met de schrifttekens (letters, grafemen) meestal gebrekkig en inconsequent, te meer daar er onvermijdelijk divergentie ontstaat tussen de uitspraak en de meestal zeer traditiegebonden spelling (fonetisch schrift). Anderzijds heeft het schrift ook aspecten die men als winst ten opzichte van de gesproken taal moet beschouwen. Niet alleen heeft het schrift de vergankelijkheid en de geringe reikwijdte van de menselijke stem overwonnen, het is zelfs niet strikt gebonden aan de in wezen eendimensionale structuur van taal: voetnoten en tabellen b.v. zijn alleen in schrift mogelijk.

Schrift en maatschappij. Schrift en beschaving zijn veelal nauw met elkaar verbonden. Als schrift eenmaal was ontwikkeld, trad een snelle bloei op op het gebied van kunst, wetenschap, economie en staatsinrichting. In vele vroeger hoogontwikkelde culturen (Egypte, Europa in de middeleeuwen) was het schrift echter beperkt tot een vrij kleine elitelaag of zelfs tot een schrijverskaste; zelfs geheel zonder schrift is een geciviliseerde samenleving mogelijk. De westerse cultuur is bij uitstek gebaseerd op intensieve deelname aan schriftelijke communicatie (b.v. administratie, wetenschap, nieuws). De ontwikkeling van achtergebleven landen, die veelal afhankelijk is van wat het Westen te bieden heeft, wordt belemmerd door het analfabetisme dat daar heerst, doordat de overdracht van kennis vaak door middel van het geschreven woord gebeurt.

De taken waarvoor het schrift wordt gebruikt, kunnen verschillen: vele volken kennen b.v. een ‘H Schrift’ (waarvoor zij overigens vaak aan in het dagelijks leven verdwenen schriftvormen vasthouden), elders daarentegen heerst een groot wantrouwen tegen het in schrift vastleggen van religieuze teksten (zoals bij het boeddhisme in zijn vroegste vorm). Ook in aangelegenheden (b.v. op juridisch gebied) waar juist het schrift belangrijke zaken kan vastleggen (b.v. wetgeving) gebeurt het soms dat geschreven teksten van minder belang blijken te zijn (zoals bij het ongeschreven gewoonterecht). [dr.J. P.Gumbert]

LITT. H.Brouwer, Atlas voor Ned. paleographie (1944); H.Foerster, Mittelalt. Buchund Urkundenschriften (1946); J.G.Février, Hist. de 1’écriture; I.J.Gelb, A study of writing (1952, 2e dr. 1963); B.Bischof, G.I.Lieftinck en G.Battelli, Nomenclature des écritures livresques (1954); M.Cohen, La grande invention de 1’écriture et son évolution (3 dln. 1958); B.L.Ullman, The origin and development of humanistic script (1960); E.Reusens, Eléments de paléographie (heruitg. 1963); J.L.van der Gouw, Oud schrift (1963); F.Steffens, Lat. Palaographie (heruitg. 1964); J.Friedrich, Gesch. der Schrift (1966); J.Kirchner Scriptura gothica libraria (1966); H.Jensen, Die Schrift in Vergangenheit und Gegenwart (3e dr. 1969); S.H.Thomson, Latin bookhands of the later middle ages (1969); A. Kapr Schriftkunst (1971); G.Barthel, Weltgesch. der Schrift (1972).