Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schotland

betekenis & definitie

noordelijk deel van Groot-Brittannië met de Hebriden, Orkneys en Shetland Eilanden, 78.775 km2, 5,2 mln. inw. Voor landsbeschrijving en economie: Groot-Brittannië.

GESCHIEDENIS

ONTSTAAN VAN HET KONINKRIJK Van de oudste bewoners is weinig bekend. Ten tijde van de Romeinse verovering van Brittannië (1e eeuw n.C.) werd de streek Caledonia bewoond door Keltische Picten: die konden niet onderworpen worden. In de 2e eeuw bouwde de Romeinse keizer Hadrianus versterkingen, ongeveer langs de huidige Engels-Schotse grens en hoewel Antonius nog tot de lijn Edinburgh-Glasgow doordrong, bleef deze Hadrianuswal (limes) eeuwen de afscheiding vormen. In de 6e eeuw werd het noordwesten bevolkt door uit Ierland afkomstige Scoti, die het christendom (zendingswerk van de H. Columba) en de afwijkende Ierse kerkorganisatie overbrachten. Het zuidwesten (Strathclyde) werd door Britten bezet, het zuidoosten door Angelen.

De Picten bestreden Northumbria, maar zij verzwakten door de invallen van de Noormannen, die zich vanaf eind 8e eeuw aan de noorden westkust en op de eilanden (die eeuwen bezet bleven) vestigden. Kenneth I (†860), die Picten en Schotten onder één bestuur bracht, en zijn opvolgers waren voortdurend in oorlogen met deze indringers gewikkeld. Het zuidwesten, in de 10e eeuw onder Engels gezag, werd ca.1016 veroverd door Malcolm II; onder diens kleinzoon Duncan I (1034—40), die reeds koning van Strathclyde was, waren de vier stammen in één koninkrijk verenigd.

ENGELSE INVLOED (tot 1328)

Duncan werd vermoord door Macbeth en deze door Malcolm III (1059-93), wiens huwelijk met de Engelse prinses Margareta een sterke Engelse invloed op cultuur, taal en kerk ten gevolge had. Onder haar in Engeland opgevoede zoons, m.n. David I (1124-53), ontstonden een kerkorganisatie en een krachtige adelstand naar Engels model. Willem de Leeuw (1165-1214) raakte tijdens de strijd om Northumberland in Engelse gevangenschap en moest in 1174 de Engelse koning Hendrik II als leenheer erkennen bij het Verdrag van Falaise, dat echter in 1190 werd opgeheven. Onder Alexander II (1214-49) en Alexander III (1249-85) verbeterde de betrekking met Engeland en kwam Schotland tot bloei.

Na de dood van Alexander III wees Eduard I van Engeland van de twee troonpretendenten John Baliol en Robert Bruce, de eerste als koning aan. De Schotten verzetten zich tegen deze inmenging en Baliol verbond zich met Frankrijk, waarop Eduard hen in 1296 bij Dunbar versloeg en de kroningssteen van Scone naar Westminster liet overbrengen. Een nationale opstand onder leiding van William Wallace eindigde met diens nederlaag en terechtstelling. De strijd werd voortgezet door Bruce, die in 1306 gekroond werd (Robert I) en de Engelsen in 1314 bij Bannockburn versloeg, waarop Eduard III in 1328 de Schotse onafhankelijkheid erkende.

TUSSEN ENGELAND EN FRANKRIJK (tot 1603)

De Engelse bemoeienis met Schotland duurde echter voort. Eduard III steunde de Baliols tegen de zwakke David II (1329-71), die hulp zocht bij Frankrijk (Honderdjarige Oorlog), maar in 1346 werd verslagen en tot 1357 gevangengezet.

Het parlement, dat in deze tijd tot ontwikkeling kwam, verhinderde dat bij het overlijden van de kinderloze koning de kroon aan Engeland verviel, zodat diens neef Robert II (1371—90), de eerste Stuart, op de troon kwam. Deze, noch zijn zoon Robert III (1390—1406), kon de machtige en twistende adel bedwingen. De jonge Jakobus I (1406—37) werd veiligheidshalve naar Frankrijk gezonden, maar door de Engelsen onderschept en tot 1423 vastgehouden. Intussen duurden de partijstrijd en de oorlog tegen Engeland voort. In 1412 werd de eerste Schotse universiteit gesticht. Jakobus trachtte de Kroon te versterken door de lagere adel in het parlement op te nemen, maar hij kon het gezag niet handhaven en werd door de opstandige baronnen vermoord.

Ook onder zijn opvolgers Jakobus II (1436-60) en Jakobus III (1460-88) en tijdens de minderjarigheid van Jakobus IV (1488-1513) vonden bloedige botsingen plaats tussen adellijke families (zwarte en rode Douglas), maar Zuid-Schotland en de eilanden werden aan het rijk toegevoegd. Jakobus IV beheerste het parlement, bedwong de baronnen en haalde de Franse alliantie nauwer aan. Toen de Engelse koning Hendrik VIII in oorlog met Frankrijk was, viel Jakobus Engeland aan, werd bij Flodden verslagen en sneuvelde. Zijn zoon Jakobus V (1513-42) onttrok zich in 1528 aan de Engelse invloed, maar werd in 1542 bij Solway Moss door de Engelsen verslagen. Toen hij kort daarop stierf, liet hij slechts de pasgeboren Maria Stuart als opvolgster na, wier moeder, de regentes Maria de Guise, op de clerus steunde en te kampen had met de oppositie van de adel, onder wie het protestantisme veld won. John Knox predikte het calvinisme en de protestantse leiders verbonden zich in 1557 in het covenant.

Maria Stuart werd in Frankrijk opgevoed en huwde de Franse dauphin, waarop een opstand uitbrak en de protestantse adel met behulp van Elisabeth I van Engeland (Verdragen van Berwick en Edinburg,1560) aan de macht kwam. Na de dood van haar moeder en haar echtgenoot keerde Maria in 1561 terug, verzette zich vergeefs tegen de overheersing van de calvinisten en werd, ook ten gevolge van haar bewogen huwelijksleven, in 1567 gedwongen af te treden. Terwijl haar zoon Jakobus VI (1567-1625) tot 1581 onder (protestantse) voogdij stond, werd een presbyteriaanse kerkorde ingericht, maar de koning, wiens politiek door zijn hoop op de opvolging in Engeland beheerst werd, voerde in 1596 de anglicaanse bisschoppelijke organisatie in. Nadat hij in 1603 de Engelse troon had bestegen (Jakobus I), werd het verzet krachtig onderdrukt.

DE PERSONELE UNIE MET ENGELAND (1603-1707)

Deze versterkte het gezag van de Kroon. De kerkelijke politiek van Jakobus, voortgezet door Karel I (1625-49) wekte weerstand en toen deze in 1596 het anglicaanse Prayerbook van W.Laud voorschreef, brak een door de ontevreden adel gesteunde opstand uit; een nieuw covenant (1638) wist in de Bishop’s war de afschaffing van het episcopale stelsel door te drijven (1641). Deze oorlog noopte Karel het Engelse parlement bijeen te roepen, dat zich echter tegen de koning keerde (Great Rebellion) en in 1643 een verbond sloot met de Schotse presbyterianen, die bijdroegen tot de overwinning van Marston Moor (1644). Een royalistische beweging in Schotland werd in 1645 onderdrukt. In 1646 gaf Karel zich over aan de Schotten, maar werd, toen hij weigerde het covenant te tekenen, aan Engeland uitgeleverd.

Uit wantrouwen tegen de independenten onder leiding van O.Cromwell steunden de Schotten daarop de royalisten, werden in 1648 bij Preston verslagen en riepen na Karels terechtstelling zijn zoon Karel (II) tot koning uit. Hun leger werd echter bij Dunbar verslagen en Karel vluchtte naar Frankrijk (1650), waarop Schotland na een nieuwe nederlaag in het Engelse republikeinse gemenebest werd opgenomen. Het herstel van de personele unie onder de Stuarts (1660) vond aller instemming, maar toen Karel II (1660-85) opnieuw de anglicaanse kerkorde oplegde, braken opstanden uit (1666-79), die eindigden met scherpe vervolging van de presbyterianen door de gouverneur, Karels broer en latere opvolger, de roomskatholieke hertog van York. Jakobus II (1685-88) staakte deze vervolgingen (Act of Indulgence 1687), maar de afkeer tegen het katholicisme was zó groot, dat na zijn afzetting in Engeland de protestantse Willem III van Oranje en Maria Stuart ook in Schotland werden erkend (1689). De Hooglanders steunden Jakobus II, maar werden in 1692 bloedig onderdrukt (Massacre of Glencoe). Daarna hield de Schotse parlementaire ontwikkeling gelijke tred met de Engelse, maar de economie bleef achter, omdat Schotland niet van de Engelse handelsvoorrechten profiteerde en te zwak bleek om zich zelfstandig te ontplooien.

Schotland werd op 1.5.1707 met Engeland verenigd tot één rijk (Groot-Brittannië), waarin echter de Schotse kerkorde en wetten gehandhaafd bleven. De afgezette Stuarts en hun aanhangers deden nog herhaaldelijk pogingen de troon te herwinnen. Karel Eduard Stuart liet zich tot koning van Schotland uitroepen, maar werd in 1746 bij Culloden verslagen.

SCHOTLAND NU

Ondanks de vereniging met Engeland zijn de Schotten een afzonderlijk volk blijven vormen, met een sterk historisch besef. Voor de handel kregen de Schotten dezelfde rechten als de Engelsen. In de eerste helft van de 19e eeuw kenden landbouw en bepaalde industrietakken een snelle ontwikkeling, maar na 1850 ondervond Schotland de nadelen van een te weinig gediversifieerde economische structuur.

Een fundamenteel gezonder economische structuur ontstond pas na de Tweede Wereldoorlog. In 1934 is de Schotse Nationale Partij opgericht, waarvan in de loop der jaren het nationalisme afwisselend cultureel en economisch gericht was. De laatste jaren heeft zij dermate grote verkiezingssuccessen geboekt, dat de Engelse regering wel gedwongen was iets tegenover haar eisen van zelfbestuur te stellen. In 1974—75 gaf de Engelse Labourregering hieromtrent witboeken uit, die weinig lof oogstten bij de Schotten, aangezien zij niet voorzagen in b.v. evenredig kiesrecht en Schotland toch centraal bestuurd bleef worden, m.n. op het sociaal-economische terrein waarop Schotland zich achtergesteld voelt. Het door de Engelse regering in dec. 1976 ingediende wetsontwerp om de Schotten een zekere mate van autonomie te geven (o.a. instelling van een eigen parlement met beperkte bevoegdheden) kwam in febr. 1979 in afgezwakte vorm door het Lagerhuis. LITT. P.H.Brown, A short hist. of Scotland (herz. door W.H.Meikle, 1955); W.C.Dickinson en G.S.

Pryde, A new hist. of Scotland (2 dln. 1961-62); J. D.Mackie, A hist. of Scotland (1964); E.Linklater, The survival of Scotland (1968); W.Ferguson, Scotland 1689 to the present (1968); F.Maclean, A concise history of Scotland (1970); G.Donaldson, The Edinburgh history of Scotland (4 dln. 1971-75); J. C.Crapoulet, Histoire de L’Écosse (1972).