Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Scholastiek

betekenis & definitie

[Lat.],

I. v., systematisch samenstel van filosofie en theologie dat aan de hogescholen van de middeleeuwen werd onderwezen;

II. bn. en bw., tot de scholastiek behorend.

De term scholastiek wordt gebruikt om een systeem van theologie en filosofie aan te duiden dat wordt gekenmerkt door het gebruik van een bepaalde methode, en dat tot ontwikkeling kwam in de middeleeuwen, met uitlopers in de moderne tijden en een heropleving sinds eind 19e eeuw. De term wijst dus zowel op een methode van wetenschap bedrijven als op een bepaalde stroming in de ontwikkeling van theologie en filosofie (waarbij beide disciplines vaak organisch verbonden zijn). Kenmerkend voor de scholastieke methode is haar didactisch karakter: de wijze waarop de waarheid wordt gevonden, is ook de beste manier om haar uiteen te zetten. Een probleem wordt het best aangepakt door het vanuit verschillende, elkaar tegensprekende standpunten te bekijken en vervolgens - gebruikmakend van allerlei redeneertechnieken, propositie-analyses, distincties - een oplossing na te streven waarbij een verzoening wordt bereikt tussen de autoriteiten, de rede en de gegevens uit de ervaring (en eventueel uit de openbaring) . Typische produkten van deze methode zijn: de commentaar van een gezaghebbende tekst, de disputatie en de summa. Het gevaar van deze methode bestaat erin, dat men geneigd is elk probleem op te lossen door een steeds verder doorgevoerde begrippelijke analyse en formele distinctie. Vandaar dat een humanist als Erasmus de spot dreef met de methode (schools, wereldvreemd), wat aan het woord scholastiek een pejoratieve klank heeft gegeven.

De term scholastiek duidt ook de theologische en filosofische doctrines aan die met behulp van een dergelijke methode werden ontwikkeld. Sommige auteurs (b.v. De Wulf) kennen aan de scholastiek een expliciet leerstellige bedoeling toe, nl. het speculatief doordenken van de geloofswaarden, gericht op een harmonie van geloof en rede. Voorzover men de scholastiek als een historische beweging beschouwt, kan men drie periodes onderscheiden.

De middeleeuwse scholastiek. Deze valt ongeveer samen met de middeleeuwse filosofie en theologie. Hierin vier periodes:

a. prescholastiek (800—1050);
b. vroegscholastiek (1050—1200): Anselmus van Canterbury met zijn credo ut intelligam, Peter Abaelard met zijn sic et non (ja en neen: een dialectisch tegenover elkaar plaatsen van de argumenten vóór en tegen) en Petrus Lombardus met zijn Sententiae; zij droegen bij tot het vastleggen van de geest, methode en inhoud van de scholastiek; van groot belang was ook de ontwikkeling van de logica en semantiek;
c. hoogscholastiek (1200—1350): de kennismaking met de Arabische traditie en daarmee met het aristotelische denken (islamitische filosofie), de organisatie van de universiteiten, de opkomst van de nieuwe kloosterorden, tezamen de voorwaarden voor de bloei van de scholastiek, met als prototype de summa’s van Thomas van Aquino, een hoogtepunt van systematisatie en formulering;
d. laatscholastiek (1350—1500): het ontstaan van scholen met verschillende stromingen, die elkaar bestrijden (via antiqua en via moderna); verzet van de humanisten tegen de scholastiek, dat voortleeft aan de universiteiten.

De middenscholastiek (1530—1830): heropbloei, voornamelijk vanuit Spanje (universiteiten van Salamanca, Coimbra), met filosofen als Francisco de Suarez, Francisco de Vitoria; bijdrage tot de ontwikkeling van de rechtsleer en de politieke theorie; een belangrijke rol in de verdere ontwikkeling van de scholastiek speelden de jezuïeten; al werd de scholastiek vooral in katholieke instellingen gedoceerd, er bestonden ook protestantse vormen (m.n. in de orthodoxie van de 17e eeuw).

De neoscholastiek (sinds 1879), een heropleving van de scholastiek in confrontatie met de moderne filosofie en wetenschappen, onder impuls van paus Leo XIII.

LITT. M. de Wulf, Histoire de la philosophie médiévale (1934—47); C.Giacon, Laseconda scolastica (1944—50); M.D.Chenu, Introduction à 1’étude de Saint Thomas (2e dr. 1954); J.Pieper, Scholastik(1960); L.de Rijk, Middeleeuwse wijsbegeerte (1977).