Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Schildklier

betekenis & definitie

v./m. (-en), glandula thyreoidea, een aan de voorzijde van de luchtpijp gelegen klier met inwendige secretie.

De schildklier bestaat uit twee zijkwabben, die verbonden worden door een smalle klierweefselband (istmus). Het orgaan weegt gemiddeld 20–40 g en speelt een belangrijke rol bij de stofwisseling van het lichaam. De schildklier bestaat uit dicht opeengelegen kleine blaasjes (0,05–0,5 mm) waarvan de epitheelbekleding omgeven is door een haarvatennetwerk, en die gevuld zijn met een viskeuze vloeistof, het colloïd. Uit de bij een normaal dieet steeds aanwezige kleine hoeveelheid jood vormen de schildkliercellen, samen met een eiwit, de verbinding thyroglobuline. De schildklierblaasjes nemen uit het bloed jood op en het geproduceerde thyroglobuline wordt afgescheiden in het colloïd. In het colloïd wordt het thyroglobuline aangegrepen door een eiwitsplitsend enzym dat uit het thyroglobuline het eigenlijke schildklierhormoon, het thyroxine, vrijmaakt.

Dit hormoon gaat dezelfde weg terug naar het bloed (inwendige secretie). Wordt het joodgehalte van het bloed laag, dan wordt in de schildklier ook een ander hormoon gevormd, het trijoodthyronine. Het bevat minder jood dan thyroxine (tetrajoodthyronine), maar heeft een krachtiger metabole (de stofwisseling beïnvloedende) werking.

De functie van de schildklier staat in nauwe relatie tot die van de hypofyse. Deze scheidt een hormoon af dat de activiteit van de schildklier sterk beïnvloedt, het thyreotroop (of schildklier stimulerend) hormoon, dat de groei van de epitheelcellen stimuleert en het eiwitsplitsende enzym in het colloïd activeert, zodat meer schildklierhormoon beschikbaar komt voor afscheiding in het bloed. De hypofyse produceert het thyreotroop hormoon onder invloed van de hypothalamus. Dit hersendeel is in staat op de samenstelling van het bloed en de bloedtemperatuur te reageren met de produktie van stoffen (releasing factors) die de produktie van een specifiek hormoon door de hypofyse kunnen aanzetten. basaalmetabolisme, endocriene klieren.

Aandoeningen van de schildklier. Wanneer te weinig schildklierhormoon wordt gevormd, is de intensiteit van de stofwisseling van het organisme laag. Is dit het geval tijdens de groeiperiode (en dan meestal aangeboren), dan ontstaat een vorm van dwerggroei die gepaard gaat met misvormingen en gestoorde geestelijke ontwikkeling tot idiotie toe. Deze toestand heet hypothyreoïdie of cretinisme en werd vroeger in gebieden waar de bodem en het water arm zijn aan jood (Zwitserland) vrij frequent gezien. Gaat de hormoonproduktie tekort schieten wanneer het lichaam uitgegroeid is, dan ontstaat myxoedeem. Dit is meestal niet het gevolg van een joodtekort, maar b.v. van chronische ontsteking van de schildklier; vaak is geen oorzaak aan te geven.

Is het joodgehalte van de voeding te laag, dan dreigt de hormoonproduktie van de schildklier onvoldoende te worden en gaat de klier hypertrofiëren, om haar tekort schietende functie zo goed mogelijk te compenseren (‘krop’; struma). Aangezien in vele gebieden op de wereld jood niet aanwezig is in bodem en water, komt struma daar vaak endemisch voor. Soms echter maken te grote schildklieren te veel hormoon, waardoor hyperthyreoïdie optreedt, die dan ook wel ziekte van Basedow wordt genoemd. Tenslotte komt het ook veel voor dat struma geen functionele maar mechanische bezwaren geeft, vooral vernauwing of verdringing van de luchtpijp. In al deze gevallen is operatie vaak de aangewezen behandeling. Men neemt een groot deel van de schildklier weg, bij hyperthyreoïdie meestal na een voorbehandeling met jood.

In de laatste decennia wordt bij overmatige functie van de schildklier ook vaak gebruik gemaakt van een geneesmiddel (methylthiouracil) dat de vorming van het schildklierhormoon afremt, ook al bevat het dieet een voldoende hoeveelheid jood. Het myxoedeem en toestanden van hypothyreoïdie worden behandeld met schildklierpreparaten.