Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

rekening

betekenis & definitie

v. (-en),

1. het rekenen; cijferen: met staafjes; differentiaalrekening, kansrekening, interestrekening;
2. berekening, becijfering: de rekening sluit; berekening van voordeel of verlies: zijn (op)maken; oneig.: per slot van rekening, tenslotte, uiteindelijk; alles wel beschouwd ; dat is een streep door de rekening , een teleurstelling, daardoor komen de zaken heel anders te staan;
3. becijferd bedrag;
4. afrekening: houden; (spr.) korte -, lange vriendschap, als men spoedig betaalt wat men schuldig is, blijft de onderlinge verhouding goed; en verantwoording doen, rekenschap afleggen van zijn daden; (fig.) het kind van de rekening zijn, het gelag moeten betalen, moeten boeten voor wat anderen bedreven hebben;
5. in de verbinding voor rekening, ten laste, op kosten en vervolgens ter verantwoording van de genoemde persoon: voor eigen rekening; dat blijft voor van de schrijver, daarvoor willen wij niet verantwoordelijk zijn;
6. staat van debet en credit: een bij iemand, bij een bank hebben; openstaande rekening, nog niet betaalde; in brengen, betaling vorderen voor; (fig.) iemand de rekening (voor iets) presenteren, sturen, rekenschap van hem vorderen, genoegdoening van hem eisen; op kopen, het bestede bedrag laten opschrijven, niet dadelijk betalen; op leveren, borgen; (fig.) iets op iemands rekening stellen of schrijven, hem er de schuld van geven;
7. opgave aan een debiteur van geleverde goederen of van verrichte diensten en van het bedrag dat ervoor betaald moet worden; ook het blad papier met deze opgave: een rekening van tien posten; een indienen, vereffenen, voor voldaan tekenen; een hoge rekening, tot een groot bedrag;
8. houden met (eig. een gall., maar geheel ingeburgerd), in aanmerking nemen, bedacht zijn op, meetellen.