Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

rein

betekenis & definitie

bn. en bw. (-er, -st),

1. proper, zindelijk, zonder vlek: reine handen, straten; (zegsw.) klein, maar niet groot, maar proper; niet rein zijn, ongedierte hebben;
2. zedelijk zuiver, onbevlekt, onbesmet: een rein geweten, zich van geen kwaad bewust; zelfst.: de reine is alles rein (naar Tit.1,15);
3. ten opzichte van de godheid in de juiste situatie verkerend; reine dieren, waarvan men het vlees mag eten;
4. zuiver of gezuiverd: reine lucht; reine cultures, zuivere kweken (veelal met een germ. reinculturen genoemd); water (ook aaneen) bij de waterleiding ben. voor drinkwater;
5. klinkklaar, puur: dat is je reinste onzin; rein netto, zonder aftrek van kosten voor remise.