Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

regeren

betekenis & definitie

(regeerde, heeft geregeerd),

1. overheidsgezag, m.n. oppergezag uitoefenen, aan het hoofd staan van; m.n. als monarch een land besturen: een land regeren, ook in, over een land -; ook gezegd van de democratische gezagsdragers, de ministers; ook van hen gezegd die in organisaties, kerken, kloosters enz. de leiding hebben; aan de regering zijn: Koningin Victoria heeft lang geregeerd; (spr.) strenge heren niet lang, wie al te streng is, verliest spoedig zijn gezag, scherts. Gezegd van strenge hitte of koude, die niet lang zullen aanhouden; is vooruitzien;
2. het gezag uitoefenen over: hij wil alleen regeren, alleen de baas zijn; (fig.) heersen: het geld regeert de wereld;
3. bedwingen, doen gehoorzamen: zichzelf niet kunnen regeren, geen meester over zichzelf zijn; zijn zenuwen regeren hem, hij kan ze niet bedwingen;
4. (taalkunde) de meeste voorzetsels de vierde naamval, worden door een zn. in die naamval gevolgd.