(regelde, heeft geregeld),
1. schikken, ordenen: de gang van een klok de snelheid is gemakkelijk te regelen; het verkeer regelen; zijn zaken regelen; (m.n.) de nodige maatregelen treffen opdat iets behoorlijk kan verlopen of geschieden: werkzaamheden, een congres regelen; alles was goed geregeld; dat moet nog geregeld worden;
2. bepalen, vaststellen: dat is bij de wet geregeld; regelend recht, aanvullend recht, waarvan door partijen bij overeenkomst mag worden afgeweken.