(het accent wisselt), v./m. (-en),
1. hand van de rechterarm: hij mist een vinger aan zijn rechterhand; iemand de geven, als teken van begroeting, bevestiging of verbondenheid; twee rechterhanden hebben, buitengewoon handig zijn; aan uw de tweede straat rechts; (spr.) uw linkerhand moet niet weten wat uw rechterhand doet, wanneer je iets geeft, doe dat dan zo onopvallend mogelijk;
2. (fig.) trouwe medewerker, steun, hulp: ik ben zijn rechterhand;
3. (rijkunst) op de rechterhand rijden, zodanige voltes rijden dat de rechterhand naar buiten gewend is, tegen de richting van de klok in.