Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

raadpensionaris

betekenis & definitie

m. (-sen), (hist.)

1. de voornaamste bestuursambtenaar in Holland en West-Friesland tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden;
2. volgens de grondwet van 1805 de persoon die bekleed was met de uitvoerende macht in de Bataafse Republiek.

Terwijl de raadpensionaris rechtskundig adviseur van de Staten der gewesten was, was de pensionaris dit van de steden en de ridderschap in de Staten. De raadpensionaris stond onder diverse namen bekend: als syndicus (Groningen), griffier (Overijssel), secretaris (Utrecht en Friesland) en als raadpensionaris (Holland en Zeeland). In Holland heette hij aanvankelijk advocaat van den lande, maar na Van Oldenbarnevelt raadpensionaris. Het ambt was vooral in Holland belangrijk door de macht van Holland in de gehele republiek, m.n. tijdens de stadhouderloze tijdperken (1650–72, 1702–47). In de Statenvergadering van Holland was de raadpensionaris feitelijk leider van die vergadering, belast met de voorbereiding en de uitvoering van de besluiten en met de formulering daarvan. Hij woonde de vergadering van de Gecommiteerde Raden van het Zuiderkwartier bij met adviserende stem.

De raadpensionaris opende sinds Paulus Buys (van 1572–84 raadpensionaris) inkomende brieven en stelde uitgaande op, hieronder begrepen diplomatieke correspondentie; hij voerde de onderhandelingen met buitenlandse mogendheden (waardoor hij feitelijk minister van Buitenlandse Zaken was). Hij was tevens pensionaris van de Hollandse ridderschap. De raadpensionaris leidde de deputatie van Holland naar de Staten-Generaal en voerde daar veelal het woord.

LITT. R.Fruin en H.T.Colenbrander, Gesch. der staatsinstellingen in Nederland tot de val der Republiek (2e dr. 1922); S.J.Fockema Andreae, De Ned. Staat onder de Republiek (1961).