(pootte, heeft gepoot),
1. (jonge planten, stekken enz.) in de grond steken en vastzetten; zaden één voor één of in gering aantal in een rij op enige afstand in de grond leggen: bomen aardappelen, bonen, erwten poten;
2. jong broedsel uitzetten om de visrijkdom van een watergebied te bevorderen;
3. (gemeenz.) plaatsen, stoppen: poot hem ergens aan het eind van de tafel.