Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

plein

betekenis & definitie

[Fr.] , o. (-en), open, onbebouwde ruimte, bij of tussen bouwwerken: — voor een kasteel, esplanade (e); open ruimte voor het openbaar verkeer bestemd: het Plein 1813 in ’s-Gravenhage; (metonymisch) het Plein, het Ministerie van Buitenlandse Zaken in ’s-Gravenhage.

(e) Het leven van een middeleeuwse stad was geconcentreerd rond het marktplein. Het grote open plein ontstond in de 16e eeuw. Het gaf een afspiegeling van de geest van die tijd. Het diende als een promenade en als militair paradegebied. Een plein werd ook gebruikt om grote monumenten neer te zetten en zo de status van de monarchie aan te geven (Place de la Concorde, Parijs en Place Royale, Brussel). Op een plein staan vaak een kerk en andere openbare gebouwen; gemeentehuizen, paleizen, regeringsgebouwen. In de 20e eeuw werden pleinen ingericht als verkeersknooppunten (Place de la Gare, Parijs).