Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

plantengeografie

betekenis & definitie

v., (ook: fytogeografie), tak van de biogeografie die zich bezighoudt met de studie van de verspreiding der plantesoorten. Men onderscheidt in de plantengeografie vier richtingen van onderzoek, nl. de floristische plantengeografie en vegetatiekunde (ook aangeduid met plantensociologie of fytocoenologie), die sterk steunen op de plantensystematiek en de areaalkunde (chorologie), de ecologische plantengeografie en historische plantengeografie, waarvoor de plantenfysiologie, fysische geografie en paleogeografie de belangrijkste hulpwetenschappen zijn.

C.von Gessner (1515-65) en J.P.Tournefort (1656-1708) ontdekten de hoogtezonatie op de Pilatusen Araratberg.C.Linnaeus (1707—78) schonk aandacht aan de standplaats van de planten. A.von Humboldt (1769—1859) wordt vanwege zijn studie van de Zuidamerikaanse vegetatie ‘vader van de plantengeografie’ genoemd. In 1822 publiceerde de Deen J.F.Schouw een belangrijke indeling van de aarde in 25 plantengeografische rijken (floragebieden). Darwins On the origin of species (1859) betekende een mijlpaal in de historische plantengeografie, waarin de vegetatiegeschiedenis en de oorzaken van de plantenverbreiding nagegaan worden. Met A. F. Schimpers Pflanzengeographie auf physiologischer Grundlage (1898) begon de opgang van de ecologische plantengeografie.

LITT. N.Polunin, Introduction to plant geography (1960); H. Walter, Grundlagen der Pflanzenverbreitung (2 dln. 2e dr. 1960—70); R.Good, The geography of the flowering plants (3e dr. 1964); P.Ozenda, Biogéographie végétale (1964); R.Schubert, Pflanzengeographie (1966); J.Schmithüsen, Allgemeine Vegetationsgeographie (3e dr. 1968).

< >