Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

planten

betekenis & definitie

(plantte, heeft geplant),

1. in aarde, in de grond zetten om te laten groeien: een boom planten; aardappelen planten, poten; (bij uitbreiding) een tuin, een haag, een boomgaard planten; (van haren, passief) in de huid gezet, ingeplant zijn;
2. (cultuurgewassen) aanplanten en kweken: rijst, tabak planten; (spreekt.) oesters planten;
3. (palen, staken) overeind in de grond zetten: een staak werd op de weg geplant; (dicht.) een kruis op het kerkhof planten; (fig.) het kruis ergens planten, er het christendom vestigen;
4. op iets plaatsen of stevig vastzetten: de voeten stevig in of op de grond planten;
5. (scherts.) van personen, doen of gaan zitten: ik plantte mij voor mijn schrijftafel;
6. ergens blijvend plaatsen.