Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

park

betekenis & definitie

o. (-en),

1. afgeperkt terrein met een al of niet natuurlijke begroeiing en/of fauna, die naar vermogen in stand worden gehouden: nationaal terrein bij of om een kasteel of landhuis, meestal door vijvers en kunstmatige aanleg verfraaid; terrein nabij of in een stad of dorp, dat men door beplanting met bomen en heesters als publieke wandelplaats heeft ingericht;
2. verzameling voertuigen of machines: wagenpark, machinepark.

Parken worden onderscheiden in natuurparken en recreatieparken. De natuurparken zijn vooral wandelparken, de recreatieparken vooral speelparken. In de planologie wordt onderscheid gemaakt naar omvang en bereikbaarheid van het park (buurtpark, stadspark). Naast de gemeentelijke parken kent men o.a. heemparken (wilde-plantentuinen), stadsgewestparken, gesitueerd in de nabijheid van stedelijke concentraties (b.v. het 2500 ha grote parkgebied Spaarnwoude tussen Amsterdam en Haarlem), nationale parken (b.v. het Nationaal Park de Hoge Veluwe, de Hoge Venen in de prov. Luik) en landschapsparken. De laatste zijn betrekkelijk nieuw en bestaan uit gebieden met natuurschoon, landbouw en bebouwing die in hun totaliteit worden beschermd (landschapsarchitectuur).