Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

paal

betekenis & definitie

m. (palen),

1. stevig, van onderen meestal toegespitst stuk hout (boomstam, balk) bestemd om in de grond gedreven te worden; later ook van ijzer of steen: eiken palen voor bruggen; (zegsw.) zo stijf als een paal; hij ziet eruit of hij een paal ingeslikt heeft, gezegd van een houterig mens; in een klimmen;

een dier aan een binden; seinpaal; (zegsw. bij spoorlieden) aan de ruiken, van een trein gezegd als een stoptonend sein de stand ‘voorbijrijden’ inneemt, juist voordat de trein tot stilstand is gekomen; een huis aan de slaan, het te koop zetten, m.n. door het aanplakken van een verkoopbiljet;

dat is zo vast als een -, bijzonder stevig vast; ook heipaal: de eerste paal slaan voor een gebouw; op palen bouwen; meerpaal: (zegsw.) dat staat als een boven water, dat is een uitgemaakte zaak;

2. strafwerktuig, schandpaal, geselpaal enz.: hij is aan de paal geweest; voor paal staan, (bij scholieren) voor schut, voor gek staan;
3. houten of stenen merkteken,
b.v. als doel bij verschillende spelen; (fig.) hij slaat de paal mis, wat hij zegt is niet goed, hij weet het niet; merkteken om een bepaalde afstand aan te geven; mijlpaal; een paal krijgen, (bij scholieren) een 1 als cijfer;
4. vroegere Indische afstandsmaat, m.n. op Java vroeger 1506,94 m en op Sumatra 1851,85 m; later voor beide eilanden bepaald op 1500 m;
5.grenspaal, landpaal: binnen de palen blijven, de grens niet overschrijden (ook fig.); Gods goedheid kent geen palen, is onbegrensd; dat gaat de palen te buiten, dat gaat al te ver, dat wordt nu te erg; paal en perk aan iets stellen, tegen een misbruik, een slechte gewoonte in gaan; iemand paal en perk stellen, hem beteugelen;
6. broodje van een bepaalde vorm; roggebrood;
7. (heraldiek) loodrechte, brede streep midden over een wapenschild (balk): een witte paal in een blauw veld.