(overend), bw.,
1. rechtop: overeind staan, zitten, komen; de oren overeind zetten, opsteken; (fig.) iets overeind houden, staande houden;
2. in de gewone stand, niet omvergeworpen: de stad was geheel verwoest, er stond nauwelijks een muur overeind; oneig. iemand, een bedrijf weer overeind helpen;
3. in rep en roer op stelten: de hele buurt stond overeind.